PDA

Bekijk Volledige Versie : De eeuw van de dief



Marsipulami
16-11-02, 00:41
De eeuw van de dief

Mario Vargas Llosa 16/11/2002

Het onveiligheidsgevoel en de misdaadbestrijding: het zijn thema's die onze verwende samenleving niet meer loslaten. Mario Vargas Llosa is alvast niet bereid zijn vrijheid op te geven om minder vaak bestolen te worden. ,,Het zal nog veel erger worden. We kunnen er maar beter mee leren leven.''

Toen ik vorige zondag op de luchthaven van Madrid mijn tickets afhaalde aan de balie van Iberia, ging een dief er met mijn computer vandoor. Hij haalde hem van tussen twee reiskoffers en van onder een regenjas: mijn vrouw had 'm daar verstopt, zodat hij niet zou worden gestolen. De dief ging zo snel en efficiënt te werk dat mijn eerste reactie er een was van respect, bijna bewondering, voor zijn doortastendheid en durf. Meteen daarna bedacht ik dat ik eindelijk was toegetreden tot een bijzonder grote, democratische club: bijna al mijn vrienden zijn op Barajas vakkundig van hun computer, aktetas of portefeuille verlost. Het was bijna te veel eer. Pas daarna overviel me het gevoel van ontmoediging en troosteloosheid _ het gevoel van inbreuk op je privacy, van het slachtoffer te zijn geworden van een perverse grap _ dat ons allemaal overvalt als onze bezittingen ons op brutale wijze worden afgenomen.

Daar kunnen we maar beter aan wennen, want de diefstalindustrie, de grootste en het best gedijende economische sector in de hele wereld, zal onhoudbaar blijven groeien, in de eerste en in de derde wereld, in de armste en in de rijkste streken, in alle uithoeken van de planeet. Het is de grootste bedreiging voor het privébezit sinds de utopische socialisten bij monde van Pierre-Joseph Proudhon (of toch via zijn pen) uitvaardigden dat het bestaan van bezit op zich al een vorm van diefstal en een onrechtvaardigheid is.

Een van de vreemdste paradoxen van onze tijd is dat het niet de armen, de arbeiders of de beroepsrevolutionairen zijn die de strijd op leven en dood tegen het privébezit voortzetten, maar wel de dieven: een internationale groepering zonder idealen, zonder idealen, die er elke dag aanhangers bij krijgt en elke dag beter wordt in het afbreken en destabiliseren van wat iemand ooit in een naïeve bui het heilige instituut van de democratie heeft genoemd, de basis van vooruitgang en vrijheid.

Mijn persoonlijke ervaringen bevestigen die pessimistische visie op de toekomst van het privé-bezit in de wereld: in elk land waar ik heb gewoond, en in veel landen die ik alleen maar bezocht, ben ik bestolen door onzichtbare, anonieme en onvatbare dieven. In Barcelona, zowat tien jaar geleden, slaagde een dief erin de hotelkamer binnen te dringen waarin we net onze intrek hadden genomen. Terwijl wij in de winkel naast het hotel even een krant gingen kopen, vond hij de tijd om al onze koffers te doorzoeken en uit die van mijn vrouw een mooie jurk en een handvol geld te vervreemden. De inbreker weigerde ook maar iets uit mijn koffer mee te nemen en liet ook _ uit onwetendheid, uit minachting voor primitieve volkeren of uit liefdadigheid een eeuwenoud sieraad ongemoeid, nochtans het waardevolste item in onze bagage. Toen we de diefstal gingen aangeven bij de politie, vertelde de agent ons dat García Márquez en zijn vrouw een jaar eerder op dezelfde manier bestolen waren in een ander hotel in Barcelona. Een dief die zich specialiseert in Latijns-Amerikaanse schrijvers, misschien. Wie zal het zeggen.

Van alle keren dat ik ben bestolen, was die ene keer in Lima in 1981 het minst erg. Eigenlijk was het zelfs een opluchting. Ik was pas terug uit de Verenigde Staten, waar ik een jaar in het Wilson Center had gewerkt. Daar had ik een radio gekocht die in een Toyota zat. Ik had 'm me laten opsolferen door een bijzonder merkwaardige verkoper met een werkelijk onweerstaanbare overtuigingskracht. Hij deed er minder dan een minuut over om me de auto te verkopen. Voor de radio nam hij een halfuur de tijd. Eigenlijk was het geen radio: het was een mirakel, een bovennatuurlijk verschijnsel dat de luisteraar verbond met alle radiostations op aarde, op alle frequenties, met een geluidskwaliteit die, zeker als je naar klassieke muziek luisterde, je trommelvliezen deed huilen van ontroering. Het was een peperdure radio, maar ik kocht hem toch, ervan overtuigd dat het gewoon misdadig was om zo'n buitenkans te laten liggen. Maar ik heb het ding nooit aan de praat gekregen: er kwam geen noot muziek uit, zelfs niets dat ook maar op een stem leek. Er kwamen alleen maar weerzinwekkende gorgelgeluiden uit, beledigend gegrinnik. Toen ik die avond in het centrum van Lima, na de voorstelling door Grupo Ensayo van een stuk van Abelardo Sánchez León, naar mijn wagen liep, zag ik dat de deur van de Toyota was opengebroken en het dashboard aan stukken getrokken. Waar die verrekte radio had gezeten, bleef nu een gapend zwart gat over, waaruit een wirwar van draden naar buiten kroop. Ik slaakte een zucht van verlichting, de dief heimelijk dankbaar omdat hij me had verlost van dat vernederende voorwerp dat me elke dag weer met mijn neus op de feiten drukte: ik was in technisch opzicht een analfabeet en ik had me door die verkoper in de luren had laten leggen.

In de lade diefstallen heb ik nog een leuk verhaaltje zitten, een met een happy end. In 1977 verbleef ik een jaar in Cambridge. Ik hield van die stad en haar universiteit, maar ik kreeg het er soms wat benauwd en dan nam ik even de wijk naar Londen. Dat deed ik ook dat ene weekend toen mijn oude vriend, de schilder Fernando de Szyzslo, me kwam bezoeken. We reden samen naar Londen en trokken eerst een paar uur uit om het British Museum te bezoeken. Toen we daarna weer wilden wegrijden, hoorden we een verdacht geluid achter in de auto. Iemand had de koffer opengebroken en was er met onze drie reiskoffers vandoor. Aangezien Szyzslo vanuit Londen weer naar Lima zou vliegen, had hij zijn hele hebben en houden in zijn koffer zitten: zijn kleren, een camera, zijn vliegtuigtickets en al zijn creditcards. In onze koffers zaten de reispassen van het hele gezin: we zouden naar het Peruviaanse consulaat gaan om ze te vernieuwen. We waren sprakeloos van ontzetting. Toen we in Bloomsbury Square de diefstal gingen aangeven, vroeg ik de ongeïnteresseerde politieman of er een kans bestond dat we onze spullen ooit zouden terugkrijgen. ,,De wonderen zijn de wereld niet uit'', zei hij.

De hele verdere middag bevonden we ons in een staat van comateuze depressie: we lieten onze creditcards blokkeren, gaven de diefstal van de reispassen aan (de dief had paria's van ons gemaakt) en probeerden te berusten in de situatie. Om drie uur 's nachts rinkelde de telefoon naast mijn bed in de hotelkamer. Een verre stem vroeg of ik ,,mister Loesa'' was. Ik realiseerde me dat dit de Engelse uitspraak van mijn moeders familienaam was, en zei ja. De mysterieuze beller vroeg me of ik misschien een paar reiskoffers kwijt was. Ik schreeuwde, ik huilde, ik krijste: Ja, drie stuks, gisterenmiddag, op het parkeerterrein van het British Museum. En wie had ik aan de lijn? Een agent in een politiekantoor in Reading. Een advocaat die in de buurt woonde, had ze in de koffer van zijn wagen gevonden toen hij 's avonds thuiskwam van zijn werk in Londen. Hij had ze meteen naar de politie gebracht.

Marsipulami
16-11-02, 00:41
De rit van Londen naar Reading, in de vroege ochtend, door de regen, de mist en de sneeuw, verliep in een euforische stemming, afgewisseld met korte buien van onzekerheid en spanning. Wat zouden we vinden in het politiekantoor? We vonden het onweerlegbare bewijs dat onze dief (of waren er meerdere?) niet alleen een vakman was, maar ook een attent, heerlijk mens. Het werd stilaan een traditie: hij had niets uit mijn koffer gehaald, zelfs geen zakdoek. Hij had zich wel verwaardigd van mijn vrouw een handtas en een leren pak in ontvangst te nemen, maar had de rest onaangeroerd gelaten. Van Szyzslo, een elegante man, had hij een aantal pakken, dassen en hemden ontvreemd, en zijn camera. Creditcards en reispassen stelen vond hij duidelijk beneden zijn waardigheid: dat was meer iets voor dieven in de derde wereld. Het opmerkelijkst van al was dat hij, na zijn strenge selectie, de kleren weer mooi had opgevouwen en op hun plaats gelegd, voor hij de koffers in de auto had gelegd van de advocaat die ze had teruggebracht.

Hoe had de politieagent me gevonden in dat hotel, waar we voor die dag nooit waren geweest, in een stad met twaalf miljoen inwoners? Ik vroeg het hem en hij vond het enigszins gênant: hij moest wel door de zakken van mijn broek en jas gaan, zei hij, om te zoeken naar aanwijzingen. In mijn jas had hij een kaartje gevonden met de naam en het adres van het hotel. Sinds die dag kent mijn bewondering voor de Britse bobby's geen grenzen meer en zeg ik tegen al wie het horen wil dat ze de beste politiemannen ter wereld zijn.

Maar de Britse dieven zijn ook de beste ter wereld. Twee keer hebben ze in mijn appartement ingebroken, en twee keer hebben ze me beledigd door mijn pakken, dassen, truien en hemden compleet te negeren. Ze waren altijd veel attenter voor mijn vrouw, wier garderobe ze een aantal jassen, jurken, bloezen en tassen lichter maakten. Nooit hebben ze een boeken gestolen, gelukkig maar. Wel gingen ze een keer met een stokoude auto van me aan de haal, een BMW waaraan ik danig was gehecht geraakt, zoals je gehecht raakt aan je lievelingshond. Een van mijn dochters had de wagen ergens in Chelsea geparkeerd, voor het huis van vrienden. Toen we hem gingen halen, vonden we alleen een onheilspellend lege plek waar hij hoorde te staan. Toen begon een eindeloze reeks pogingen om de auto terug te vinden of de verzekeringspremie op te strijken: vervelende bezoeken aan het politiekantoor, niet aflatende ondervragingen door een gepensioneerde kolonel die voor de verzekeringsmaatschappij werkte. Het was zijn taak om uit te zoeken of verzekeringsclaims als de onze echt of vals waren. Pas na zijn derde bezoek besloot de besnorde militair dat wij eerlijke klanten waren.

Minstens zes maanden gingen voorbij. Op een dag rinkelde de telefoon: alweer een aarzelende stem die vroeg naar ,,mister Lousa''. De stem vroeg of er soms een auto van me was gestolen. Ik schreeuwde, huilde, krijste: ja, was hij dan gevonden? Er viel een pijnlijke stilte aan de andere kant van de lijn, dan hoorde ik iemand zijn keel schrapen, daarna volgde een eigenaardig soort gemompel: ,,In zekere zin wel, ja.'' Na een lange pauze stelde de man een vraag die me totaal absurd leek: ,,wilt u 'm graag zien?'' Natuurlijk wou ik dat, en ik wou 'm terug ook. Weer een onverklaarbare pauze. En dan, ten slotte, deze onthutsende zin: ,,Goed dan. Maar ik waarschuw u, het zou weleens pijnlijk kunnen zijn.''

En dat was het ook. Mijn auto was gestolen door een bende Turkse en Ierse dieven die zich specialiseerde in Mercedessen en BMW's, die ze naar Rusland en Oost-Europa exporteerden. De politie had de loods ontdekt waar ze de wagens een opknapbeurt gaven alvorens ze naar het buitenland te versassen. Mijn auto, oud en slecht onderhouden, werd niet opgekalefaterd: hij was in stukken gezaagd, ontmanteld, leeggehaald: vermoord voor de onderdelen. Toen we naar een terrein van de politie gingen, even buiten Londen, om de wagen te identificeren, zette ik het bijna op een huilen, zoals de brave agent had voorspeld. Het was een hoop versneden, verzaagd, geblutst en verminkt schroot. Ik kon pas met zekerheid zeggen dat het mijn wagen was toen de sleutel die ik nog had, bleek te passen in een slot dat nog aan een van de stukken metaal vastzat. Het was een bijzonder traumatisch en leerrijke ervaring: ik heb daarna nooit meer een auto gehad in Londen en daar leek mijn leven wel bij te varen.

Ik kan nog wel even doorgaan met dit soort verhalen, maar ik denk dat ik mijn stelling onderhand wel bewezen heb: het fenomeen diefstal is niet langer een uitzonderlijke gebeurtenis in ons leven, als het dat ooit al geweest is. Het maakt onlosmakelijk deel uit van ons aller leven. Bij de ene mens meer dan bij de andere, natuurlijk, maar niemand is er immuun voor. Bestolen worden is bijna even alledaags geworden als naar de bioscoop of naar het strand gaan, of je uit de naad werken om niet van honger om te komen. Diefstal is een industrie die, jammer genoeg, beter gedijt in open maatschappijen dan onder autoritaire of totalitaire regimes, waar repressie, genadeloze straffen en het verstikkende toezicht op ieders privé-leven het de dieven bijzonder moeilijk maken. Maar de prijs die de maatschappij betaalt voor meer veiligheid is zo hoog _ verlies van vrijheid, machtswillekeur, burgerlijke en politieke vernedering _ dat niemand die goed bij zijn zinnen is hem wil betalen. Niets gaat boven vrijheid, zelfs al doen de dieven er ook hun voordeel mee.

Mario Vargas Llosa is romanschrijver en essayist. Vorig jaar verscheen van hem Het feest van de bok.

De Standaard