Simon
25-11-02, 09:47
Een melancholisch gestemde reiziger
Van onze verslaggeefster Aleid Truijens
AMSTERDAM - Zaterdag overleed in zijn Amsterdamse huis, de schrijver, dichter en programmamaker Boudewijn Büch. Oorzaak: een plotselinge hartstilstand. Over drie weken, op 14 december, zou hij 54 jaar zijn geworden.
KOMENDE winter verschijnt zijn laatste boek, Het geheim van Eberwein. De aankondiging ervan was een verrassing. 'Ik houd niet meer van schrijven', had hij in 1998 gemeld in Een boekenkast op reis, een 'persoonlijke kroniek van 1998'. 'Het interesseert mij nog nauwelijks. Het enige wat mij nog biologeert is erg veel geld verdienen en die mooie boeken te kopen waarover ik ooit nog eens een meesterwerk zal schrijven.'
Hij had toen al veel geschreven. In 1976 debuteerde hij met de dichtbundel Nogal droevige liedjes voor kleine Gijs. Daarna schreef hij nog zo'n vijftien boeken: romans, boeken over boeken en heel veel reisverslagen. Zijn bekendste roman is De kleine blonde dood uit 1985, over een vader die zijn zoontje verliest, dat vooral na de verfilming een topper werd onder scholieren. Het werd twintig keer herdrukt. Maar Büch kreeg nooit een literaire prijs. Zijn bekende-Nederlanderschap leek een serieuze schrijverscarrière in de weg te staan.
Schrijven deed hij er de laatste jaren maar zo'n beetje bij. Büch was altijd onderweg. Naar de Kaaimaneilanden of naar Zuid-Afrika. Naar de Rigi-berg in Amerika, eens door Mark Twain beklommen. Naar Jena, Weimar, Rome of welke andere plaats waar zijn lievelingsschrijver Goethe een voetafdruk had achtergelaten. Meestal reisde hij in opdracht. Vijftien jaar lang maakte hij een tv-programma voor de VARA, De wereld van Boudewijn Büch.
De uitzinnig enthousiaste Büch die achter adem vertelde weer een dijbeenbotje van een dodo, een balein van een walvis of een vergeten werk van Lombroso te hebben gevonden, werd een 'type'. Een bibliofiel en rariteitenverzamelaar die gretig zijn excentriciteit uitventte. Maar altijd een jongen. Een aardige jongen, die altijd wel een zinnetje over zijn tweede idool Mick Jagger - op wie hij sprekend leek, vond hij zelf - in ieder optreden wist te moffelen.
Hij bracht het zelfs tot populaire gepariodieerde en held van alle kinderen, in het tv-programma Studio Spaan. Na zo'n programma zagen we dan een Büch die enorm exotische Lassie-toverrijst aanprees in een spotje. Hij voelde zich nergens te goed voor.
Als hij begin jaren tachtig in zijn boekenprogramma Büch de jonge lezertjes warm wilde maken voor het werk van Jan Wolkers, stak hij grommend een grote, blauwe tong uit. Hij was een geboren popularisator die zich beklaagde over zijn tv-bekendheid en zich graag opsloot in zijn grote huis, volgestouwd met boeken, beeldjes en kitsch. Je kunt in dat huis nu zo een conservator neerzetten.
Zijn eerste mediaoptreden was in 1949. In een damesblad. Kleine Boudewijn, opgegroeid als zoon van een Italiaans-joodse moeder en een Pools-Duits joodse vader, werd verkozen tot baby van het jaar. Zijn laatste aanwezigheid op tv was zijn wekelijkse optreden bij Barend en Van Dorp. Met witgeschoeide handen bevoelde hij dan liefdevol een prachtige eerste druk of een curieus voorwerp.
Daarnaast toerde hij door het land met een theaterprogramma: Op reis - Een diaprogramma zonder dia's. Over een man die altijd manisch on the road was. Die op suïcidaal stemmende hotelkamers op verre eilanden hartstochtelijk naar huis verlangde, en eenmaal thuis niet wist hoe snel hij weer zijn koffer moest pakken.
Het zelfportret benadert waarschijnlijk dicht de werkelijkheid. Büch, uiterlijk de levenslust zelve, leed aan depressies. Zijn 'Persoonlijke kroniek 1998' is te lezen als het logboek van niet te bestrijden melancholie. 'Kan ontmoeting met wie dan ook niet verdragen', 'massieve ellende' zeggen de aantekeningen. En: 'Ik zou soms willen dat ik dood was.'
Op zijn tiende werd hij opgenomen in een kliniek - waarover hij vertelt in Het dolhuis (1987) - en daarna bezocht hij zijn leven lang psychiaters. Al als kind was hij ziekelijk. Een zwak jongetje dat zijn klasgenoten alleen kon overbluffen door het geschiedenisboek uit zijn hoofd te leren.
'De dood verdient geen hulde', zei hij in een gesproken essay naar aanleiding van de moord op Fortuyn. Géén applaus, geen gejammer, geen voorstelling voor 'de firma Kijkgraag'. De dood moest, in de stilte van het kerkhof, gevierd worden zoals hij was: eenzaam en gruwelijk. It's all over now, zongen de Stones. Die song, zei Büch, moest maar gedraaid worden op zijn begrafenis.
Aleid Truijens
bron: Volkskrant
Van onze verslaggeefster Aleid Truijens
AMSTERDAM - Zaterdag overleed in zijn Amsterdamse huis, de schrijver, dichter en programmamaker Boudewijn Büch. Oorzaak: een plotselinge hartstilstand. Over drie weken, op 14 december, zou hij 54 jaar zijn geworden.
KOMENDE winter verschijnt zijn laatste boek, Het geheim van Eberwein. De aankondiging ervan was een verrassing. 'Ik houd niet meer van schrijven', had hij in 1998 gemeld in Een boekenkast op reis, een 'persoonlijke kroniek van 1998'. 'Het interesseert mij nog nauwelijks. Het enige wat mij nog biologeert is erg veel geld verdienen en die mooie boeken te kopen waarover ik ooit nog eens een meesterwerk zal schrijven.'
Hij had toen al veel geschreven. In 1976 debuteerde hij met de dichtbundel Nogal droevige liedjes voor kleine Gijs. Daarna schreef hij nog zo'n vijftien boeken: romans, boeken over boeken en heel veel reisverslagen. Zijn bekendste roman is De kleine blonde dood uit 1985, over een vader die zijn zoontje verliest, dat vooral na de verfilming een topper werd onder scholieren. Het werd twintig keer herdrukt. Maar Büch kreeg nooit een literaire prijs. Zijn bekende-Nederlanderschap leek een serieuze schrijverscarrière in de weg te staan.
Schrijven deed hij er de laatste jaren maar zo'n beetje bij. Büch was altijd onderweg. Naar de Kaaimaneilanden of naar Zuid-Afrika. Naar de Rigi-berg in Amerika, eens door Mark Twain beklommen. Naar Jena, Weimar, Rome of welke andere plaats waar zijn lievelingsschrijver Goethe een voetafdruk had achtergelaten. Meestal reisde hij in opdracht. Vijftien jaar lang maakte hij een tv-programma voor de VARA, De wereld van Boudewijn Büch.
De uitzinnig enthousiaste Büch die achter adem vertelde weer een dijbeenbotje van een dodo, een balein van een walvis of een vergeten werk van Lombroso te hebben gevonden, werd een 'type'. Een bibliofiel en rariteitenverzamelaar die gretig zijn excentriciteit uitventte. Maar altijd een jongen. Een aardige jongen, die altijd wel een zinnetje over zijn tweede idool Mick Jagger - op wie hij sprekend leek, vond hij zelf - in ieder optreden wist te moffelen.
Hij bracht het zelfs tot populaire gepariodieerde en held van alle kinderen, in het tv-programma Studio Spaan. Na zo'n programma zagen we dan een Büch die enorm exotische Lassie-toverrijst aanprees in een spotje. Hij voelde zich nergens te goed voor.
Als hij begin jaren tachtig in zijn boekenprogramma Büch de jonge lezertjes warm wilde maken voor het werk van Jan Wolkers, stak hij grommend een grote, blauwe tong uit. Hij was een geboren popularisator die zich beklaagde over zijn tv-bekendheid en zich graag opsloot in zijn grote huis, volgestouwd met boeken, beeldjes en kitsch. Je kunt in dat huis nu zo een conservator neerzetten.
Zijn eerste mediaoptreden was in 1949. In een damesblad. Kleine Boudewijn, opgegroeid als zoon van een Italiaans-joodse moeder en een Pools-Duits joodse vader, werd verkozen tot baby van het jaar. Zijn laatste aanwezigheid op tv was zijn wekelijkse optreden bij Barend en Van Dorp. Met witgeschoeide handen bevoelde hij dan liefdevol een prachtige eerste druk of een curieus voorwerp.
Daarnaast toerde hij door het land met een theaterprogramma: Op reis - Een diaprogramma zonder dia's. Over een man die altijd manisch on the road was. Die op suïcidaal stemmende hotelkamers op verre eilanden hartstochtelijk naar huis verlangde, en eenmaal thuis niet wist hoe snel hij weer zijn koffer moest pakken.
Het zelfportret benadert waarschijnlijk dicht de werkelijkheid. Büch, uiterlijk de levenslust zelve, leed aan depressies. Zijn 'Persoonlijke kroniek 1998' is te lezen als het logboek van niet te bestrijden melancholie. 'Kan ontmoeting met wie dan ook niet verdragen', 'massieve ellende' zeggen de aantekeningen. En: 'Ik zou soms willen dat ik dood was.'
Op zijn tiende werd hij opgenomen in een kliniek - waarover hij vertelt in Het dolhuis (1987) - en daarna bezocht hij zijn leven lang psychiaters. Al als kind was hij ziekelijk. Een zwak jongetje dat zijn klasgenoten alleen kon overbluffen door het geschiedenisboek uit zijn hoofd te leren.
'De dood verdient geen hulde', zei hij in een gesproken essay naar aanleiding van de moord op Fortuyn. Géén applaus, geen gejammer, geen voorstelling voor 'de firma Kijkgraag'. De dood moest, in de stilte van het kerkhof, gevierd worden zoals hij was: eenzaam en gruwelijk. It's all over now, zongen de Stones. Die song, zei Büch, moest maar gedraaid worden op zijn begrafenis.
Aleid Truijens
bron: Volkskrant