PDA

Bekijk Volledige Versie : ROC heeft toch gelijk gekregen



manc
20-03-03, 10:06
School mag gezichtssluier verbieden

Uitgegeven: 20 maart 2003 10:27

AMSTERDAM - Het Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) in Amsterdam mag de gezichtssluier verbieden. Dat oordeelde de Commissie Gelijke Behandeling donderdag. Volgens de commissie handelt de school hiermee niet in strijd met de wet op de gelijke behandeling.

Twee meisjes op het ROC vroegen de commissie twee weken geleden om een spoedoordeel over het dragen van de gezichtsbedekkende sluier. Zij weigerden het kledingstuk buiten de klaslokalen af te doen. Het ROC had het dragen van de sluier begin dit jaar verboden.

http://nu.nl/img.db?118151+s(120!x120!)

lpg4life
20-03-03, 10:19
Nou, leuk voor je.
Je zal nu wel blij zijn, hè?

manc
20-03-03, 10:45
Geplaatst door lpg4life
Nou, leuk voor je.
Je zal nu wel blij zijn, hè?

Hoezo 'blij'? Ik vind de uitspraak wel terecht, snoert ook een beetje de mond van alle brulapen die indertijd voor de muziek uit marcheerden met de bewering dat de commisie gelijke behandeling zeker die gezichtsluiers toe zou gaan staan.

Ik ben blij dat we in ons land dit soort dingen gewoon netjes op kunnen lossen en ik hoop dat deze meisjes weer snel gewoon naar school gaan.

Simon
20-03-03, 10:52
De commissie gelijke behandeling heeft juridisch en beleidsmatig geen gezag over het ROC. Maar waarschijnlijk hoopten de meisjes daar in ieder geval moreel hun gelijk te krijgen. De onderbouwing van het besluit is daarom het meest van belang:


2003-40 Verweerder maakt geen verboden onderscheid op grond van godsdienst door het hanteren van een verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier binnen zijn instellingen.

Oordeel
2003-40

Dossiernummer: 03/26 en 27

op het verzoekschrift d.d. 10 februari 2003 van
. . . .
wonende te Amsterdam, verzoeksters
verschenen in persoon en bijgestaan door mr. F. Arslan, advocaat te Den Haag

tegen

. . . .
gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam, verweerder
verschenen in persoon van . . . ., voorzitter College van Bestuur,
. . . . , senior beleidsmedewerker algemene zaken, en
bijgestaan door mr. W. Brussee, advocaat te Leiden

1 Procesverloop

1.1 Met het hiervoor genoemde verzoekschrift hebben verzoeksters de Commissie gelijke behandeling, hierna de Commissie, verzocht om een oordeel over de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling door het hanteren van een verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier met als gevolg dat verzoeksters de toegang tot de school van verweerder wordt geweigerd.

1.2 Verzoeksters hebben de Commissie verzocht deze zaak met spoed te behandelen aangezien zij, door de weigering van verweerder hen met gezichtssluier toe te laten tot de school, niet langer in staat zijn hun opleiding te volgen. De Commissie heeft dit verzoek om spoed ingewilligd.

1.3 Bij schrijven van 13 februari 2003 heeft de Commissie verweerder in de gelegenheid gesteld op het verzoekschrift te reageren en verzoeksters, naar aanleiding van het verzoekschrift, een aanvullende vraag voorgelegd.

1.4 De Commissie heeft het verweerschrift op 25 februari 2003 ontvangen. Op 4 en 5 maart 2003 heeft verweerder de Commissie additionele stukken toegezonden. Verzoeksters hebben op 5 en 6 maart 2003 gereageerd op het verzoek om aanvullende informatie van de Commissie.

1.5 Op 7 maart 2003 heeft de Commissie zitting gehouden waar partijen hun standpunten mondeling hebben toegelicht.


2 Feiten

2.1 Verzoeksters volgen sinds augustus 2002 een opleiding aan de school van verweerder, een onderwijsinstelling voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

2.2 Verzoekster 1 volgt de tweejarige opleiding ‘Helpende Welzijn’. In het kader van deze opleiding loopt verzoekster gedurende twee dagen per week stage als groepsleidster op een kinderdagverblijf. De resterende drie dagen bezoekt zij de school van verweerder. Verzoekster 2 volgt de driejarige opleiding ‘Sociaal Pedagogisch Werk’ en loopt stage bij een islamitische basisschool als onderwijsassistente. Zij bezoekt vijf dagen per week de school van verweerder en loopt stage in de daarvoor bestemde roostervrije uren. Verzoeksters zijn thans in het eerste jaar van hun opleiding.

2.3 Verzoeksters zijn praktiserend moslim en dragen sinds medio november 2002 een nikaab – een gezichtsbedekkende sluier – over hun hoofddoek.

2.4 Nadat verzoeksters met een gezichtsbedekkende sluier op school zijn verschenen, hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden over het dragen van een nikaab tussen verzoeksters en verweerder.

2.5 Verweerder heeft verzoeksters op 17 en 19 december 2002 schriftelijk medegedeeld dat hij niet toestaat dat verzoeksters volledig gesluierd de school bezoeken. Verweerder doet een dringend beroep op verzoeksters zich zodanig te kleden dat het gezicht zichtbaar is.

2.6 Vanaf 23 januari 2003 geldt voor het gehele schoolcomplex van verweerder een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende sluiers. Verweerder heeft verzoeksters bij brief van 24 januari 2003 van dit verbod schriftelijk in kennis gesteld. Verzoeksters wordt in dezelfde brief verzocht verweerder op 27 januari 2003 te laten weten of zij met onbedekt gezicht hun opleiding wensen te vervolgen dan wel ervoor kiezen de sluier ook op school te blijven dragen, in welk geval verweerder hulp aanbiedt bij het zoeken naar een andere opleiding. Ingeval verzoeksters zouden besluiten hun zaak voor te leggen aan de rechter, biedt verweerder assistentie aan bij het zoeken naar de juiste wegen.

2.7 Verweerder heeft verzoeksters bij brief van 11 februari 2003 extra bedenktijd gegeven en hen verzocht hem uiterlijk 3 maart 2003 uitsluitsel te geven over de in de brief van 24 januari 2003 gestelde vragen.

2.8 Verzoeksters hebben gedurende één dag de nikaab tijdens de les gedragen. Nadien hebben zij de nikaab alleen gedurende de pauzes en op de gangen van het schoolgebouw gedragen. Verzoeksters hebben nadien, tenzij zulks uitdrukkelijk door de docent werd toegestaan, de nikaab niet meer in de lessen gedragen. Op de stageplekken dragen verzoeksters geen nikaab vanwege de omgang met kinderen. Verzoeksters komen op de stages niet direct in contact met mannen. Verzoekster 1 heeft op haar stageplek afgesproken dat zij geen mannen te woord hoeft te staan wanneer zij hun kinderen komen halen. Verzoekster 2 draagt de nikaab op haar stageschool pas vanaf het moment dat zij het gebouw verlaat.

2.9 Vanwege het niet naleven van het in 2.6 vermelde verbod wordt verzoeksters sinds 23 januari 2003 de toegang tot de school ontzegd. Sindsdien hebben zij geen onderwijs meer gevolgd.


3 Standpunten van verzoeksters en gronden van het verzoek

3.1 Verzoeksters kennen elkaar van de opleiding. Zij hebben onafhankelijk van elkaar besloten een nikaab te gaan dragen. Verzoeksters zijn door zelfstudie en onderzoek tot het oordeel gekomen dat in hun beleving van de Islam het dragen van een nikaab verplicht is, althans in het bijzijn van mannen. Er bestaan in moslimkringen verschillende interpretaties over het bedekken van het vrouwelijk lichaam, waaronder het gezicht. Verzoeksters willen in navolging van de vrouwen van de profeet hun gezicht bedekken. Verzoeksters leven volgens de Koran en voelen zich op grond van hun geloofsovertuiging verplicht om in aanwezigheid van een man het gezicht te bedekken, ter voorkoming van het bij hem – ongewild – opwekken van lustgevoelens. In bepaalde omstandigheden kan worden afgezien van het dragen van een nikaab, zoals bij een paspoortcontrole door de douane of bij een lichamelijk onderzoek door een arts.

3.2 Tijdens de lessen dragen verzoeksters, tenzij de docent hiertoe uitdrukkelijk toestemming geeft, geen nikaab. Verzoeksters erkennen dat het dragen van een nikaab in de les een belemmering kan zijn voor de communicatie. Om soortgelijke redenen dragen verzoeksters ook tijdens de stages geen nikaab. Verzoeksters zijn derhalve bereid om onder strikt noodzakelijke omstandigheden de nikaab af te leggen. Van een dergelijke noodzaak is op de school bij andere dan lesgebonden activiteiten geen sprake. Om deze reden wensen verzoeksters op de school, buiten de lessen om, een nikaab te blijven dragen.

3.3 Het dragen van een nikaab is één van de uitdrukkingen van een geloofsovertuiging en valt onder de bescherming van het begrip godsdienst, zoals bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Door het verbod op het dragen van een nikaab maakt verweerder direct dan wel indirect onderscheid op grond van godsdienst.

3.4 Het door verweerder ingevoerde verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier levert direct onderscheid op grond van godsdienst op, hetgeen in strijd is met artikel 7, eerste lid, onderdeel c, AWGB. In de brief van 24 januari 2003 aan verzoeksters wordt melding gemaakt van een verbod op het dragen van een gezichtssluier. In de toelichting op deze brief worden de woorden gezichtsbedekkende chador gebruikt. In gesprekken heeft verweerder rechtstreeks verwezen naar het dragen van een chador respectievelijk een nikaab en naar godsdienstige uitingen. Daarnaast verwijst het verbod rechtstreeks naar godsdienst omdat wordt gerefereerd aan kledingstukken die alleen door moslimvrouwen worden gedragen.

3.5 Mocht de Commissie van oordeel zijn dat er geen sprake is van direct onderscheid, dan levert het door verweerder ingevoerde verbod in ieder geval indirect onderscheid op vanwege godsdienst. Door het verbod op het dragen van een gezichtssluier worden overwegend moslims getroffen die op grond van hun geloofsovertuiging een nikaab dragen, zonder dat hiertoe een objectieve rechtvaardiging bestaat.

3.6 De communicatie wordt door het dragen van een nikaab niet geschaad, nu verzoeksters deze niet tijdens de lessen dragen en bereid zijn, mits noodzakelijk voor de communicatie, de nikaab af te leggen tijdens lesgebonden activiteiten. Daar komt bij dat in een multiculturele samenleving als de Nederlandse niet alle bevolkingsgroepen via gezichtsexpressie communiceren. Bepaalde bevolkingsgroepen ervaren het als negatief wanneer men elkaar tijdens de communicatie in het gezicht aankijkt. De stelling van verweerder dat het dragen van een nikaab afbreuk doet aan wederzijds respect wordt dan ook betwist.
Het argument van verweerder dat identificatie niet mogelijk is wanneer verzoeksters een nikaab dragen gaat niet op nu verzoeksters tijdens de lessen, tentamens en examens geen nikaab dragen. Daarnaast is dit probleem voor verweerder eenvoudig op te lossen aangezien verzoeksters bereid zijn de nikaab ten behoeve van de identificatie desgevraagd tijdelijk af te doen.
De stelling van verweerder dat het vinden van werk na de opleiding wordt bemoeilijkt, is niet met feiten onderbouwd. Verzoeksters hebben bovendien reeds een baan waarbij het dragen van een nikaab geen problemen oplevert.

3.7 Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen verzoeksters en verweerder. In deze gesprekken is niet op voorhand aan verzoeksters duidelijkheid geschapen over het dragen van de nikaab. De problemen die verweerder heeft met het feit dat verzoeksters een nikaab dragen worden bovendien niet door alle docenten en deelnemers aan het onderwijsproces (hierna: deelnemers) gedeeld.

3.8 Verweerder verwijst in zijn verweer naar een tweetal rechterlijke uitspraken. Deze zijn echter niet relevant voor de onderhavige zaak. In het door verweerder aangehaalde Maimonides-arrest (HR 22 januari 1988, AB 1988, 96 m.nt. F.H. van der Burg, NJCM-Bull. 1998, p. 214, m.nt. R. de Winter) betrof het de weigering van een leerling die niet aan de toelatingseisen voldeed. Verzoeksters voldoen echter wel aan de gestelde toelatingseisen maar zijn halverwege de opleiding geconfronteerd met nieuwe voorwaarden waardoor zij worden uitgesloten van deelname. De zaak van het Hof ’s-Hertogenbosch (Hof ’s-Hertogenbosch 5 september 1989, NJ 1990, 377) had betrekking op een tweetal leerlingen die weigerden deel te nemen aan zwem- en gymnastieklessen. Verzoeksters weigeren niet deel te nemen aan bepaalde lessen, waardoor de onderhavige zaak verschilt van de zaak van het Hof ’s-Hertogenbosch . Daarnaast weegt het belang van verweerder niet op tegen het recht van verzoeksters om onderwijs te mogen volgen.

Simon
20-03-03, 10:53
4 Standpunten van verweerder en gronden van het verweer

4.1 Verweerder werd overvallen door het feit dat verzoeksters gesluierd op school verschenen. Verweerder had niet eerder met een dergelijke situatie te maken gehad. Nadat verzoeksters met een gezichtssluier op school waren verschenen, hebben docenten de problemen die zich hierbij voordeden bij verweerder aangekaart. Daarop hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met betrokkenen over het dragen van een nikaab. Na zorgvuldige beraadslaging heeft verweerder besloten een verbod in te stellen op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier.

4.2 Nadat het verbod op het dragen van een gezichtssluier zowel mondeling als schriftelijk aan verzoeksters kenbaar was gemaakt, verschenen verzoeksters toch gesluierd op school. Hen is daarop de toegang geweigerd.

4.3 Het verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier is sinds 23 januari 2003 van kracht en richt zich tot alle deelnemers van de opleidingen die verweerder aanbiedt. Via de docenten van de verschillende opleidingen is het verbod aan de deelnemers kenbaar gemaakt. Het verbod geldt voor het gehele schoolcomplex. Voor dit laatste is gekozen, omdat het onderwijs steeds meer buiten de klaslokalen om plaatsvindt, zoals bijvoorbeeld in het informatiecentrum.

4.4 Verweerder bereidt thans de tekst voor van een nieuw artikel in het deelnemerstatuut. Hierin wordt opgenomen dat communicatie een belangrijk onderdeel uitmaakt van de opleidingen die verweerder aanbiedt waardoor het niet is toegestaan gezichtsbedekkende kleding te dragen.

4.5 Het verbod op het dragen van een gezichtssluier is gebaseerd op de vrijheid van onderwijs, die verweerder op grond van artikel 23 van de Grondwet (Gw) toekomt. Instellingen van bijzonder onderwijs kunnen zich beroepen op de vrijheid van inrichting en op basis van die vrijheid eigen inzichten en opvattingen met betrekking tot de inrichting van het onderwijs tot uiting brengen. Op basis van deze vrijheid van inrichting – ook wel de pedagogische autonomie genoemd – heeft verweerder, als instelling van bijzonder onderwijs, de bevoegdheid om naar eigen inzicht de inhoud en de organisatie van het onderwijs en de instelling in te richten, waaronder het stellen van regels inzake de communicatie binnen de instelling.
Voor wat betreft de vrijheid van onderwijs kan worden gewezen op het Maimonides-arrest (supra, § 3.8). Het onderhavige geval is voorts vergelijkbaar met de problematiek die speelde in de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch (supra, § 3.8). Op basis van deze laatste uitspraak kan worden geconcludeerd dat de grondwettelijke keuzevrijheid van instellingen van bijzonder onderwijs om gezichtsbedekkende sluiers te verbieden prevaleert boven het belang van verzoeksters om de sluier te kunnen blijven dragen. Ook is het voor de grondwettelijke keuzevrijheid niet relevant hoe docenten denken over het verbod, zoals de Commissie meende in haar uitspraak van 6 september 2000 (CGB oordeel 2000-63).
Verweerder ziet zich in deze mening gesterkt door hetgeen Zoontjes hierover heeft geschreven in zijn artikel ‘Verbod op gezichtssluier is geen discriminatie’, School en medezeggenschap 2003, p. 23-24 en Vermeulen in zijn artikel ‘Islamitische kledingperikelen in het onderwijs’, School en wet 2003, p. 45-48.

4.6 Verweerder is een instelling van bijzonder onderwijs zonder godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag. Verweerder beroept zich uitsluitend op de vrijheid van inrichting, dat dient te prevaleren boven de AWGB. Verweerder doet geen beroep op artikel 7, tweede lid, AWGB.

4.7 Verweerder had niet eerder een verbod ingevoerd op het dragen van gezichtsbedekkende kleding, aangezien een dergelijks situatie zich niet eerder had voorgedaan. Het thans ingevoerde verbod heeft niet specifiek betrekking op de nikaab maar op gezichtsbedekkende kleding in het algemeen. Er is derhalve geen sprake van direct onderscheid.

4.8 Niet is uitgesloten dat personen die vanwege hun godsdienstige overtuiging met een gezichtsbedekkende sluier gekleed gaan, in overwegende mate door het verbod worden getroffen. In dat geval zou kunnen worden geoordeeld dat er sprake is van indirect onderscheid op grond van godsdienst. Indien de Commissie tot dit oordeel komt, is dit onderscheid objectief gerechtvaardigd.

4.9 Het doel van het verbod op het dragen van een gezichtssluier is gelegen in de communicatie, identificatie en uitvoering van de wettelijke taken die verweerder toekomt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
Een gezichtsbedekkende sluier belemmert de communicatie tussen docenten en deelnemers alsmede tussen de deelnemers onderling in ernstige mate. Non-verbale communicatie is met een gezichtsbedekkende sluier vrijwel onmogelijk, terwijl deze vorm van interactie in het onderwijs een zeer belangrijke rol speelt. Dit geldt met name voor opleidingen, zoals die van verzoeksters, die gericht zijn op de omgang met mensen. Daarnaast is het voor bepaalde vakken van belang om de articulatie van de deelnemers te kunnen waarnemen. Daar komt bij dat de gezichtsbedekkende sluier een ernstige belemmering vormt voor de voortgang van het onderwijsleerproces. Dit onderwijsleerproces is niet beperkt tot de klaslokalen maar strekt zich uit tot alle activiteiten die in het schoolgebouw plaatsvinden alsmede schoolgebonden activiteiten die buiten het schoolgebouw plaatsvinden. Verweerder heeft bij zijn besluit, om het verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier in te voeren, overwogen dat het in de Nederlandse samenleving gebruikelijk is dat mensen elkaar in het gezicht aankijken als ze met elkaar communiceren. Deze wijze van contact leggen getuigt van wederzijds respect. Het dragen van een gezichtsbedekkende sluier doet afbreuk aan dit wederzijdse respect.

4.10 De gezichtsbedekkende sluier leidt tevens tot identificatieproblemen. De sluier verhult de identiteit van een persoon terwijl verweerder op elke plek en elk moment direct en zonder problemen dient te kunnen vaststellen of een sluierdragende persoon deelnemer is aan de instelling. Alleen deelnemers hebben met verweerder een onderwijsovereenkomst en verweerder moet erop kunnen toezien dat zich geen onbevoegden in de eigen gebouwen bevinden, waarin tevens een aspect van veiligheid van medewerkers en deelnemers ligt besloten. Identificatieproblemen doen zich verder in het bijzonder voor bij tentamens en examens.

4.11 Op grond van de WEB is verweerder verplicht bij het verzorgen van educatie en beroepsonderwijs voor ogen te houden dat de opleidingen mede moeten zijn gericht op maatschappelijke behoeften en moeten bijdragen aan het maatschappelijk functioneren van de deelnemers. Verweerder dient bij de uitvoering van zijn taken bovendien zorg te dragen voor afstemming op de arbeidsmarkt. Verweerder kan zijn wettelijke taken niet nakomen indien het deelnemers wordt toegestaan om binnen de schoolgebouwen een gezichtsbedekkende sluier te dragen. Verweerder wil zijn deelnemers daadwerkelijk opleiden voor een plaats in de Nederlandse samenleving en een beroep in de Nederlandse maatschappij. Dit kan alleen wanneer de deelnemers ongesluierd de school bezoeken. Daarnaast is de kans van slagen op het vinden van een beroepspraktijkvormingsplaats, waartoe verweerder op grond van de WEB is verplicht, voor de gesluierde deelnemers erg klein.

Simon
20-03-03, 10:55
5 Beoordeling van het verzoek

5.1 In geding is de vraag of verweerder jegens verzoeksters onderscheid maakt op grond van godsdienst door het hanteren van een verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier binnen zijn instellingen.

5.2 Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, AWGB bepaalt dat het maken van onderscheid is verboden bij het aanbieden van goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake door, onder andere, instellingen die werkzaam zijn op het gebied van onderwijs. Dit verbod ziet, ingevolge artikel 1 AWGB, onder meer op onderscheid op grond van godsdienst.

5.3 Het begrip godsdienst dient overeenkomstig het door de Grondwet en internationale mensenrechtenverdragen gewaarborgde recht op vrijheid van godsdienst ruim te worden uitgelegd en omvat niet alleen het huldigen van een geloofsovertuiging, maar ook het zich er naar kunnen gedragen (Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 5, p. 39-40. Vgl. Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 3, p. 29). Dit laatste aspect van de godsdienstvrijheid, ook wel aangeduid met handelingsvrijheid, beoogt betrokkenen onder meer in staat te stellen om hun leven volgens godsdienstige voorschriften en regels in te richten en hier ook anderszins gestalte aan te geven in de leefsituatie en omgeving (Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 3, p. 3). Hieruit volgt dat de AWGB tevens bescherming biedt aan gedragingen die, mede gelet op de betekenis van godsdienstige voorschriften en regels, rechtstreeks uitdrukking geven aan een godsdienstige overtuiging.

5.4 Met betrekking tot de vraag of het dragen van een nikaab een uiting is van het door verzoeksters beleden moslimgeloof, en aldus onder de reikwijdte valt van het door de AWGB beschermde begrip godsdienst, overweegt de Commissie het volgende.
Verzoeksters hebben gemotiveerd aangegeven dat zij op basis van zelfstudie en onderzoek tot het oordeel zijn gekomen dat het dragen van een nikaab volgens hun beleving van de Islam verplicht is, althans in het bijzijn van mannen. Hieruit volgt voor hen dat het dragen van een nikaab een uiting is van het door hen aangehangen geloof. Dit wordt door verweerder ook geenszins betwist.
Uit het feit dat niet alle moslimvrouwen een nikaab dragen volgt nog niet dat er geen sprake is van een geloofsuiting. De omstandigheid dat godsdienstige voorschriften en regels niet alom worden nageleefd en dat over het dragen van een nikaab in moslimkringen – en daarbuiten – verschillend wordt gedacht, laat de bescherming van een persoon tegen ongeoorloofd onderscheid, zoals bedoeld in de AWGB, in beginsel onverlet (vgl. CGB 21 maart 1997, oordeel 1997-23 en CGB 26 maart 1997, oordeel 1997-24). De conclusie luidt derhalve dat het dragen van een nikaab een gedraging is die valt binnen het bereik van het begrip godsdienst, zoals beschermd door de AWGB. Het feit dat verzoeksters bereid zijn in bepaalde, door hen als noodzakelijk ervaren, situaties de nikaab af te leggen, doet aan deze conclusie niet af.

5.5 Onder direct onderscheid wordt verstaan onderscheid waarbij rechtstreeks wordt verwezen naar één van de door de AWGB beschermde discriminatiegronden, waaronder godsdienst. Elk direct onderscheid is ingevolge de AWGB verboden, tenzij er in de wet een specifieke uitzondering is opgenomen.

5.6 Het door verweerder gehanteerde beleid richt zich tegen het bedekken van het gezicht door middel van kledingstukken en niet tegen het dragen van een nikaab als uiting van godsdienst. Dit neemt niet weg dat bij verzoeksters de indruk kan zijn gewekt dat het verbod specifiek was gericht op de nikaab. Verweerder heeft in dezen erkend dat hij niet eerder met een dergelijke situatie was geconfronteerd en dat de recente ervaring met een nikaab weliswaar de aanleiding was voor het formuleren van het verbod, maar dat het verbod is gericht op het bedekken van het gezicht door kledingstukken in het algemeen. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven, en door verzoeksters is niet betwist, dat de achterliggende godsdienst en geloofsovertuiging hierbij geen rol hebben gespeeld, doch dat uitsluitend het gezichtsbedekkende karakter van dit kledingstuk als problematisch werd ervaren. Er is derhalve geen sprake van direct onderscheid.

5.7 Vervolgens is ter beoordeling de vraag of het verbod op het dragen van gezichtsbedekkende sluiers indirect onderscheid oplevert naar godsdienst. Er is sprake van indirect onderscheid vanwege godsdienst indien een op het eerste gezicht neutraal criterium personen met een bepaalde geloofsovertuiging, in casu het moslimgeloof, in overwegende mate treft.
Het door verweerder gehanteerde verbod roept bij verzoeksters, wanneer zij zich willen conformeren aan het verbod – anders dan bij deelnemers die omwille van andere dan religieuze redenen het gezicht door middel van een kledingstuk wensen te bedekken – gewetensconflicten op. De onverenigbaarheid van het onderhavige verbod met de geloofsovertuiging van verzoeksters maakt dat de bezwaren van verzoeksters niet zonder meer op één lijn kunnen worden gesteld met de moeite die andere deelnemers mogelijk hebben met het verbod, ervan uitgaande dat de wens om het gezicht door middel van een kledingstuk te bedekken bij iedereen, ongeacht godsdienst, kan leven.

In geval van verzoeksters betreft het evenwel uitsluitend op godsdienst gebaseerde gewetensbezwaren. Hieruit volgt dat het door verweerder gehanteerde verbod in overwegende mate personen treft die dezelfde geloofsovertuiging aanhangen als verzoeksters en vanuit die overtuiging een nikaab dragen. Het verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier levert derhalve indirect onderscheid op naar godsdienst.

5.8 Verweerder stelt dat hij, als instelling van bijzonder onderwijs, op grond van de vrijheid van inrichting, het recht heeft om naar eigen inzicht de inhoud en de organisatie van het onderwijs en de instelling in te richten. Verweerder stelt voorts op basis van dat recht de bevoegdheid te hebben tot invoering van het door verzoeksters bestreden verbod. Deze vrijheid van inrichting ligt besloten in de vrijheid van onderwijs van artikel 23 Gw, dat volgens verweerder prevaleert boven de AWGB.
De Commissie stelt vast dat verweerder zich niet beroept op de in artikel 7, tweede lid, AWGB opgenomen uitzondering voor instellingen van bijzonder onderwijs, waarin de wetgever een afweging heeft gemaakt tussen het verbod op het maken van onderscheid, zoals vastgelegd in artikel 1 Gw en uitgewerkt in de AWGB, en de vrijheid van onderwijs van artikel 23 Gw. Deze uitzondering op de gelijkebehandelingsnorm houdt in dat instellingen van bijzonder onderwijs met een godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag eisen kunnen stellen ten aanzien van de deelname aan het onderwijs, die gelet op het doel van de instelling nodig zijn voor de verwezenlijking van de identiteit van de instelling (zie bijv. Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 3, p. 17 en 22, en Kamerstukken I 1992/93, 22 014, nr. 212c, p. 11-12). Nu verweerder expliciet heeft aangegeven dat van een dergelijke godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag geen sprake is, ziet de Commissie geen reden tot ambtshalve toepassing van deze uitzondering.

5.9 De Commissie zal derhalve toetsen of het door verweerder gemaakte indirect onderscheid objectief is gerechtvaardigd. Ingevolge de gelijkebehandelingswetgeving kunnen er zich namelijk, door de verweerder aan te dragen, feiten en omstandigheden voordoen die het maken van indirect onderscheid rechtvaardigen. Of dit in een concreet geval ook zo is, moet volgens vaste rechtspraak worden nagegaan aan de hand van een beoordeling van het doel van het onderscheid en het middel ter bereiking van dit doel. Het doel dat wordt beoogd dient legitiem te zijn, in de zin van voldoende zwaarwegend en niet-discriminerend, en het middel dat wordt gehanteerd moet passend en noodzakelijk zijn. Een middel is passend indien het geschikt is om het beoogde doel te bereiken, en noodzakelijk indien hetzelfde doel niet kan worden bereikt met een ander middel dat minder onderscheid makend is en het middel in evenredige verhouding staat tot het doel. Pas als aan al deze voorwaarden is voldaan levert het indirecte onderscheid geen strijd op met de gelijkebehandelingswetgeving.

5.10 Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven dat het verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier een drieledig doel heeft, te weten het bevorderen van de onderlinge communicatie, het kunnen vaststellen van de identiteit van deelnemers van de instelling en naleving van de wettelijke taken die voortvloeien uit de WEB, welke dienen te zijn gericht op aansluiting bij de geldende maatschappelijke behoeften. Deze nauw met elkaar samenhangende doelstellingen worden voldoende zwaarwegend geacht. Het is immers in het belang van het onderwijsleerproces wanneer er op een onderwijsinstelling een goede communicatie plaatsvindt tussen docenten en deelnemers en tussen deelnemers onderling.
Daarnaast onderkent de Commissie het belang van verweerder om door middel van identificatie te kunnen vaststellen of personen die zich in het schoolgebouw of op de schoolterreinen van verweerder bevinden, deelnemers zijn van de opleiding. Tenslotte is ook het voldoen aan de verplichting ingevolge de WEB tot het verzorgen van educatie en het beroepsonderwijs, een belang waaraan gewicht toekomt. Aan genoemde doeleinden is tevens iedere vorm van discriminatie vreemd.

5.11 Vervolgens moet worden beoordeeld of het middel, te weten het verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier op school, passend en noodzakelijk is.

5.12 Met betrekking tot de passendheid van het middel overweegt de Commissie dat het verbod bijdraagt aan het drieledige doel dat verweerder nastreeft. Zo is het door middel van het verbod mogelijk om tijdens de communicatie de gezichtsuitdrukking en de articulatie van betrokkenen waar te nemen en kan effectief en zonder grote moeite worden gecontroleerd of personen die het terrein van verweerder betreden, zich in de gebouwen bevinden of deel wensen te nemen aan bepaalde activiteiten deelnemer en dus bevoegd zijn. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat het dragen van een gezichtssluier de kansen op het vinden van een beroepspraktijkvormingsplaats vermindert, al is hiervan in het onderhavige geval niet gebleken. Gelet op deze overwegingen kan het middel als passend worden gekwalificeerd.

5.13 Resteert de beantwoording van de vraag of het middel als noodzakelijk kan worden aangemerkt. Het middel is noodzakelijk wanneer is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

Simon
20-03-03, 10:56
5.14 De Commissie stelt vast dat verweerder op basis van zijn wettelijke taken, voortvloeiend uit de WEB, verplicht is onderwijs te verzorgen dat mede moet zijn gericht op maatschappelijke behoeften en moet bijdragen aan het maatschappelijk functioneren van de deelnemers. Op verweerder rust derhalve een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot het pedagogisch klimaat op de school. Verweerder heeft in dit verband ook gemotiveerd aangegeven dat de communicatie op de instelling een belangrijk onderdeel vormt van het onderwijsleerproces. Dit leerproces vindt plaats in het gehele schoolgebouw en dient breder te worden gezien dan communicatie tussen docent en deelnemer tijdens de lesuren. De Commissie constateert in dit verband dat er in het onderwijs in toenemende mate sprake is van een vervaging tussen onderwijs in de klaslokalen en hetgeen onderwijsinstellingen daarbuiten aan activiteiten met een educatief karakter aanbieden. De verantwoordelijkheid voor het pedagogisch klimaat van verweerder beperkt zich derhalve ook niet tot het klassikale onderwijs. Daar komt bij dat verweerder verantwoordelijk is voor hetgeen zich op het gehele schoolcomplex afspeelt, mede gelet op haar taak de veiligheid van deelnemers en docenten te waarborgen. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid voor het pedagogisch klimaat niet is beperkt tot de lesuren, maar zich ook uitstrekt tot onder andere de pauzes.
Het vaststellen van de identiteit van verzoeksters bij tentamens en examens hoeft op zich geen probleem op te leveren, nu is gebleken dat verzoeksters geen nikaab dragen bij lesgebonden activiteiten. Dit laat onverlet dat het dragen van gezichtssluiers voor problemen kan zorgen bij het voorkomen dat onbevoegden zich begeven op de tot de instelling behorende gebouwen en terreinen, zeker indien deelnemers uitsluitend tijdens lesgebonden activiteiten bereid zijn de gezichtssluier eigener beweging af te leggen en hen daarbuiten iedere keer om medewerking moet worden verzocht.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het middel, het verbieden van een gezichtsbedekkende sluier op het gehele schoolcomplex, in evenredige verhouding staat tot het beoogde drieledige doel. De Commissie constateert daarbij dat voor sommige groepen articulatie specifiek van belang is voor de communicatie om de participatie van deze groepen te garanderen (vgl. CGB 5 maart 2002, oordeel 2002-22).

5.15 Anders dan in oordeel 2003-38 (CGB 13 maart 2003) is de Commissie er niet van overtuigd dat verweerder op een andere, minder onderscheid makende wijze, het gestelde drieledige doel kan bereiken, waarmee het middel voldoet aan de subsidiariteitseis.

5.16 Anders dan de vraagstelling die ten grondslag lag aan oordeel 2000-63(CGB 6 september 2000) heeft verweerder in de onderhavige zaak gemotiveerd aangegeven dat het dragen van een gezichtsbedekkende sluier een belemmering vormt voor de wenselijk geachte communicatie tussen docenten en deelnemers, en tussen deelnemers onderling. Ook docenten hebben verweerder in dezen op problemen gewezen. Dat één of meer docenten dit mogelijk niet zo ervaren, doet niet af aan de bevoegdheid van het bestuur van een onderwijsinstelling om, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor het hierboven beschreven pedagogisch klimaat, maatregelen te nemen ter waarborging van de optimale communicatie binnen zijn instelling. Dit geldt te meer aangezien het dragen van een gezichtsbedekkende sluier problemen oplevert bij de identificatie van personen, mede in het kader van de veiligheid.

5.17 Op grond van bovenstaande overwegingen luidt de conclusie dat het middel passend en noodzakelijk kan worden geacht ter verwezenlijking van een legitiem doel. Hieruit volgt dat het door verweerder gemaakte indirect onderscheid objectief is gerechtvaardigd.

5.18 Ten overvloede merkt de Commissie op dat haar is gebleken dat er bij verzoeksters verwarring is ontstaan over het door verweerder ingestelde verbod. Met het oog hierop beveelt de Commissie verweerder aan in de toekomst helder en eenduidig te communiceren over de inhoud en reikwijdte van dit verbod. Nu verweerder heeft aangegeven thans een nieuw artikel te ontwikkelen voor het deelnemerstatuut waarin het verbod op gezichtsbedekkende kleding wordt opgenomen, doet zich een goede gelegenheid voor om met betrekking tot het gehanteerde verbod duidelijkheid te scheppen en hieraan bekendheid te geven binnen de verschillende opleidingen die verweerder aanbiedt.


6 Oordeel

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat . . . .
geen verboden onderscheid maakt op grond van godsdienst jegens . . . . en . . . . door het hanteren van een verbod op het dragen van een gezichtsbedekkende sluier binnen zijn instellingen.

Aldus gegeven te Utrecht op 20 maart 2003 door prof. mr. J.E. Goldschmidt, voorzitter, mr. M.M. van der Burg en mr. dr. A.C. Hendriks, leden van de Commissie gelijke behandeling in tegenwoordigheid van mr. O.A.B. Luiken, secretaris.

prof. mr. J.E. Goldschmidt mr. O.A.B. Luiken
Voorzitter

bron: website commissie gelijke behandeling

Waterval
20-03-03, 14:38
Geplaatst door J.M.T.
Zo'n gezichtsluier heeft toch niets te maken met vrijheid van onderwijs?
Het heeft te maken met het niet kunnen communiceren van mensen onder elkaar. Wat waarschijnlijk de doorslag gaf was dat een van de rechters slecht-horend is en lip-lezen in zijn/haar dagelijks leven gebruikt. Tja, dat kan dan niet he als iemand zo'n ding draagt.

Het is trouwens in Nederland onbeleefd om iemand niet aan te kijken als je met hem/haar spreekt.

Onmenselijke, lachwekkende dracht!



was jij niet zo een voorstander van vrouwenrechten? waar blijft hun recht dat ding te dragen? Niemand heeft jou gedwongen er een te dragen....

Waterval
20-03-03, 15:05
Geplaatst door J.M.T.
Hahhaha! Da's een goeie! Die tent is een symbool van vrouwenonderdrukking (Afghanistan.SA!!) en dan wordt dit omgekeerd en gezegd dat het iets met 'vrouwenrechten' te maken heeft!!!!



Says who?

manc
20-03-03, 15:12
Geplaatst door Waterval
was jij niet zo een voorstander van vrouwenrechten? waar blijft hun recht dat ding te dragen? Niemand heeft jou gedwongen er een te dragen....

ja, dat klopt: die meisjes mogen die dingen van mij dragen, net zoals iemand die zijn haar blauw wil verven dat van mij ook mag doen. Een school mag weigeren leerlingen met dergelijke communicatieverhinderende dracht toe te laten, net zoals een bedrijf een baliemedewerker met blauw haar niet aan hoeft te nemen.

Waterval
20-03-03, 15:20
Voor mij is het niet communicatieverhinderend. Maar goed, ieder z'n taal..

Waterval
20-03-03, 15:23
Een school mag weigeren leerlingen met dergelijke communicatieverhinderende dracht toe te laten, net zoals een bedrijf een baliemedewerker met blauw haar niet aan hoeft te nemen.



Zou dat niet 1 van de verschillen moeten zijn tussen overheidsbeleid en het bedrijfsleven?

manc
20-03-03, 15:40
Geplaatst door Waterval
Zou dat niet 1 van de verschillen moeten zijn tussen overheidsbeleid en het bedrijfsleven?

Nee hoor. Ook een ambtenaar kan dit soort regels worden opgelegd. Volgens mij is dit onlangs in eindhoven gebeurd t.a.v. niwaabs e.d. voor gemeenteambtenaren.

En ja een sluier voor iemands gezicht is communicatieverhinderend, mensen zijn meer dan een met lappen stof bedekte praatpaal. Kijk maar eens hoe vaak mensen hier verkeerd begrepen worden op dit forum, omdat we elkaar niet kunnen zien, horen, alleen de kale woorden tot ons krijgen.

Zelfs al zou een school om principiele of geloofredenen deze kleding willen verbieden danwel toestaan, dat is aan de discretie van de schoolleiding en de ouderraad.

manc
20-03-03, 15:59
Geplaatst door J.M.T.
Says de Koran - de vrouw is minder bevoorrecht dan de man", zij moet zich bedekken om HEM tegen zijn eigen ongebreidelde, niet te controleren seksuele verlangens te beschermen - wat je vreest moet je onderdrukken!!! Men zegt die dingen te dragen omdat de vrouwen van Mohammed dat ook deden! Zaten die ook onder een zwarte tent? Hoe weten zij hoe die vrouwen eruit zagen? Misschien waren het wel prachtig gekleurde sluiers - beetje see-through and all that!!!!

En die vrouwen dan in SA die dat ding MOETEN dragen. De vrouwen die aangevallen worden in vele islamitische landen als zij het niet dragen. De vrouwen die uit die daarom uit die landen moesten vluchten? Het is een afschuwelijke dracht - die zwarte lopende kleren-pegels!!!

JMT het IS hier SA niet, vrouwen mogen zelf weten wat ze dragen. Ik vind die zwarte tenten, blauw haar of zwarte lippenstift ook allemaal nergens op slaan, maar vrouwen moeten lekker zelf weten wat ze dragen. Scholen moeten ook helemaal zelf weten (in samenspraak met ouderen en schoolbestuur) welke kledingeisen zij aan hun leerlingen en leraren stellen. Punt.

Puk
20-03-03, 16:00
Hier een foto van een zitting van de Commissie Gelijke Behandeling die over de niqaab ging.

http://graverdammer.vrijspraak.org/images/articles/ROC-leerlingenEnFamileArslan.jpg

Mark
20-03-03, 16:03
Wie is die zondige vrouw vooraan met haar duivelse blote gezicht?

manc
20-03-03, 16:05
Geplaatst door Puk
Hier een foto van een zitting van de Commissie Gelijke Behandeling die over de niqaab ging.

http://graverdammer.vrijspraak.org/images/articles/ROC-leerlingenEnFamileArslan.jpg

Haha, ik kan aan de dames zien dat ze het HELEMAAL met de comissie eens zijn. Ik zie bij geen een van de dames een teken van afkeuring, teleurstelling of verdriet!


Behalve die ene die een beetje zuur zit te kijken, met dat witte hoofdoekje...is daar niks aan te doen?

Sou3adje...
20-03-03, 17:23
Geplaatst door J.M.T.
Hahhaha! Da's een goeie! Die tent is een symbool van vrouwenonderdrukking (Afghanistan.SA!!) en dan wordt dit omgekeerd en gezegd dat het iets met 'vrouwenrechten' te maken heeft!!!! Wat voor rechten kun je nog uitvoeren als je onder zo'n ding zit? Je hebt al je 'rechten'opgegeven en loopt rond als een anoniem stuk textiel omdat God dit zou willen!!!????

Het is een aanfluiting voor alles dat voor vrouwen als waardig gezien mag worden en een belediging voor vele mensen die willen weten met wie zij spreken, en een belediging voor de Nederlandse samenleving.



Moeten ze eens proberen!!!!!!!!! Waar is MIJN kalashnikov???

Het belangrijkst verworven recht van de vrouwenemancipatie is uiteindelijk het recht op de vrije keuze het leven naar eigen ideeën in te delen. Dus de vrije keuze om wel of geen anti-conceptie te gebruiken, wel of niet trouwen met een bekrompen lul a la U enz.

Trouwens, de meeste vrouwen met een gezichtssluier die ik ken zijn autochtone, Nederlandse vrouwen die zich tot de islam bekeerd hebben. Die zijn over het algemeen, teleurgesteld als ze zijn in types als U, sneller geneigd tot het dragen van die 'mensonwaardige, lachwekkende tenten'.

P.S.: Belediging voor de o zo geprezen Poldertolerantie zijn types als jij, op een internetforumpje denigrerend doen over die dingen, terwijl je in het echte leven met tranen van vreugde de grond kust waar die tenten voorbij zijn gewandeld.

:jammer:

Puk
20-03-03, 18:24
Geplaatst door Sou3adje...
Het belangrijkst verworven recht van de vrouwenemancipatie is uiteindelijk het recht op de vrije keuze het leven naar eigen ideeën in te delen. Dus de vrije keuze om wel of geen anti-conceptie te gebruiken, wel of niet trouwen met een bekrompen lul a la U enz.

Trouwens, de meeste vrouwen met een gezichtssluier die ik ken zijn autochtone, Nederlandse vrouwen die zich tot de islam bekeerd hebben. Die zijn over het algemeen, teleurgesteld als ze zijn in types als U, sneller geneigd tot het dragen van die 'mensonwaardige, lachwekkende tenten'.

P.S.: Belediging voor de o zo geprezen Poldertolerantie zijn types als jij, op een internetforumpje denigrerend doen over die dingen, terwijl je in het echte leven met tranen van vreugde de grond kust waar die tenten voorbij zijn gewandeld.

:jammer:

Je hebt gelijk.

Ik vind het ook goed dat de Islamitische feministes hun recht op onderdrukking nu eens een keer expliciet gaan opeisen. Het werd tijd.

Leve de AEL!