Mark
11-04-03, 08:51
Na breuk tal van andere kabinetsvormen mogelijk
Uitgegeven: 11 april 2003 09:41
Laatst gewijzigd: 11 april 2003 09:42
DEN HAAG - De breuk in de kabinetsformatie op weg naar een coalitie van CDA en PvdA leidt tot de vraag welke mogelijkheden er resten om een werkbaar landsbestuur te krijgen. De fracties in de Tweede Kamer buigen zich vrijdag over de vraag hoe nu verder te gaan met de formatie.
CDA-voorman Balkenende heeft al laten doorschemeren dat zijn voorkeur uitgaat naar een centrumrechtse coalitie met de VVD. Het probleem is echter dat beide fracties samen geen meerderheid hebben in het parlement.
Zetels
CDA (44) en VVD (28) blijven steken op 72 zetels. Voor een meerderheidskabinet is een derde partner nodig. Dat zou de LPF kunnen zijn (8 zetels) of D66 (6). LPF-voorman Herben adviseerde eerder een lijmpoging door vice-president Tjeenk Willink van de Raad van State. De vraag of zijn partij opnieuw wil aanschuiven bij CDA en VVD, is volgens Herben nu niet aan de orde.
Varianten
D66-fractievoorzitter Dittrich heeft tot nu toe laten weten dat CDA en VVD niet op zijn partij hoeven te rekenen. Na de poging om een meerderheidskabinet van CDA en PvdA in elkaar te zetten is mislukt, zijn er diverse varianten mogelijk.
Naast een eventuele lijmpoging van de donderdag uiteengespatte beoogde coaltie van CDA en PvdA, is er een meerderheidskabinet mogelijk van CDA en VVD met ofwel LPF ofwel D66. Nederland kent sinds 1982 alleen nog maar meerderheidskabinetten, coalities die kunnen rekenen op een meerderheid in de Tweede Kamer. De drie kabinetten-Lubbers en de twee kabinetten-Kok konden rekenen op een ruimne parlementaire meerderheid.
Minderheidskabinet
CDA en VVD zouden ook kunnen proberen een minderheidskabinet in elkaar te zetten. Een kabinet met bewindslieden van partijen die samen geen meerderheid in de Tweede Kamer hebben, kan echter heel moeilijk beleid voeren omdat de oppositie meer zetels heeft en dus eenvoudig kabinetsvoorstellen kan blokkeren.
Een minderheidskabinet komt daarom zelden voor. Het geldt in de praktijk alleen als zogenoemd overgangskabinet na de val van een voorafgaande ploeg. Het wikkelt de lopende zaken af en schrijft Kamerverkiezingen uit. Dat gold bijvoorbeeld voor het kabinet-Zijlstra (1966-1967), het tweede kabinet-Biesheuvel (1972-1973) en voor het derde kabinet-Van Agt (1982).
Bij een parlementair kabinet zijn de coalitiefracties zeer nauw betrokken bij de formatie ervan en zijn de hoofdlijnen van het te voeren beleid vastgelegd in een regeerakkoord. De onderhandelaars van de regeringsfracties hebben daardoor vooraf veel invloed op het te voeren beleid.
Tegenover een parlementair kabinet staat een extra-parlementair kabinet. Daarbij is geen sprake van een regeerakkoord tussen fracties, maar van een regeringsprogramma. De fracties kunnen wel betrokken zijn bij de formatie, maar het hoeft niet. Ze nemen doorgaan een afwachtende houding aan en wachten wat heet 'de daden van het kabinet' af. Voorbeeld van een extra-parlementair kabinet is dat van De Quay (1959-1963).
Den Uyl
Ook het roemruchte kabinet-Den Uyl (1973-1977) wordt wel extra-parlementair genoemd. Tegenover de fracties van KVP en ARP was er geen formele binding, de progressieve partijen PvdA, D'66 en PPR hadden zich wel aan het regeerakkoord gebonden.
Als het landsbelang vereist dat partijpolitieke tegenstellingen opzij worden gezet, is het mogelijk een zogeheten zakenkabinet samen te stellen. Dat kan het geval zijn bij bijvoorbeeld oorlogsdreiging. Voorbeelden zijn het kabinet Cort van der Linden (1913-1918) en het tweede kabinet-De Geer (1939-1940). In dergelijke kabinetten zitten vooral bewindslieden die vanwege hun deskundigheid voor een bepaalde portefeuille worden gevraagd.
Een laatste mogelijkheid is een koninklijk kabinet. Koninklijke kabinetten worden geformeerd op gezag van de koning(in). De fracties in de Tweede kamer komen er niet aan te pas. De Londense oorlogskabinetten-Gerbrandy zijn er een voorbeeld van, omdat tijdens de oorlog de Tweede Kamer niet te raadplegen was.
Uitgegeven: 11 april 2003 09:41
Laatst gewijzigd: 11 april 2003 09:42
DEN HAAG - De breuk in de kabinetsformatie op weg naar een coalitie van CDA en PvdA leidt tot de vraag welke mogelijkheden er resten om een werkbaar landsbestuur te krijgen. De fracties in de Tweede Kamer buigen zich vrijdag over de vraag hoe nu verder te gaan met de formatie.
CDA-voorman Balkenende heeft al laten doorschemeren dat zijn voorkeur uitgaat naar een centrumrechtse coalitie met de VVD. Het probleem is echter dat beide fracties samen geen meerderheid hebben in het parlement.
Zetels
CDA (44) en VVD (28) blijven steken op 72 zetels. Voor een meerderheidskabinet is een derde partner nodig. Dat zou de LPF kunnen zijn (8 zetels) of D66 (6). LPF-voorman Herben adviseerde eerder een lijmpoging door vice-president Tjeenk Willink van de Raad van State. De vraag of zijn partij opnieuw wil aanschuiven bij CDA en VVD, is volgens Herben nu niet aan de orde.
Varianten
D66-fractievoorzitter Dittrich heeft tot nu toe laten weten dat CDA en VVD niet op zijn partij hoeven te rekenen. Na de poging om een meerderheidskabinet van CDA en PvdA in elkaar te zetten is mislukt, zijn er diverse varianten mogelijk.
Naast een eventuele lijmpoging van de donderdag uiteengespatte beoogde coaltie van CDA en PvdA, is er een meerderheidskabinet mogelijk van CDA en VVD met ofwel LPF ofwel D66. Nederland kent sinds 1982 alleen nog maar meerderheidskabinetten, coalities die kunnen rekenen op een meerderheid in de Tweede Kamer. De drie kabinetten-Lubbers en de twee kabinetten-Kok konden rekenen op een ruimne parlementaire meerderheid.
Minderheidskabinet
CDA en VVD zouden ook kunnen proberen een minderheidskabinet in elkaar te zetten. Een kabinet met bewindslieden van partijen die samen geen meerderheid in de Tweede Kamer hebben, kan echter heel moeilijk beleid voeren omdat de oppositie meer zetels heeft en dus eenvoudig kabinetsvoorstellen kan blokkeren.
Een minderheidskabinet komt daarom zelden voor. Het geldt in de praktijk alleen als zogenoemd overgangskabinet na de val van een voorafgaande ploeg. Het wikkelt de lopende zaken af en schrijft Kamerverkiezingen uit. Dat gold bijvoorbeeld voor het kabinet-Zijlstra (1966-1967), het tweede kabinet-Biesheuvel (1972-1973) en voor het derde kabinet-Van Agt (1982).
Bij een parlementair kabinet zijn de coalitiefracties zeer nauw betrokken bij de formatie ervan en zijn de hoofdlijnen van het te voeren beleid vastgelegd in een regeerakkoord. De onderhandelaars van de regeringsfracties hebben daardoor vooraf veel invloed op het te voeren beleid.
Tegenover een parlementair kabinet staat een extra-parlementair kabinet. Daarbij is geen sprake van een regeerakkoord tussen fracties, maar van een regeringsprogramma. De fracties kunnen wel betrokken zijn bij de formatie, maar het hoeft niet. Ze nemen doorgaan een afwachtende houding aan en wachten wat heet 'de daden van het kabinet' af. Voorbeeld van een extra-parlementair kabinet is dat van De Quay (1959-1963).
Den Uyl
Ook het roemruchte kabinet-Den Uyl (1973-1977) wordt wel extra-parlementair genoemd. Tegenover de fracties van KVP en ARP was er geen formele binding, de progressieve partijen PvdA, D'66 en PPR hadden zich wel aan het regeerakkoord gebonden.
Als het landsbelang vereist dat partijpolitieke tegenstellingen opzij worden gezet, is het mogelijk een zogeheten zakenkabinet samen te stellen. Dat kan het geval zijn bij bijvoorbeeld oorlogsdreiging. Voorbeelden zijn het kabinet Cort van der Linden (1913-1918) en het tweede kabinet-De Geer (1939-1940). In dergelijke kabinetten zitten vooral bewindslieden die vanwege hun deskundigheid voor een bepaalde portefeuille worden gevraagd.
Een laatste mogelijkheid is een koninklijk kabinet. Koninklijke kabinetten worden geformeerd op gezag van de koning(in). De fracties in de Tweede kamer komen er niet aan te pas. De Londense oorlogskabinetten-Gerbrandy zijn er een voorbeeld van, omdat tijdens de oorlog de Tweede Kamer niet te raadplegen was.