Mark
20-05-03, 08:35
De hal der verschrikkingen
Van onze correspondent Kees Broere
BUNIA - Een overheidsgebouw in Bunia is een van de schaarse veilige plekken in Congo-Kinshasa. Slachtoffers van de burgeroorlog liggen er op matrasjes op de grond. Plastic handschoenen zijn het enige materiaal waarover de arts beschikt.
Het is de hal der verschrikkingen. Een zaal in een Congolees ziekenhuis, dat niet als ziekenhuis is ingericht. Een lange, kale ruimte met vijftig patiënten, voor wie in totaal één bed beschikbaar is. Vijftig vrouwen, mannen en kinderen op matrasjes op de grond. Vijftig oorlogsslachtoffers, die kreunen, braken, hun ontlasting laten lopen, en huilen.
Ooit was het gebouw bedoeld voor de gemeenteraad in Bunia, in het noordoosten van Congo-Kinshasa waar een bloedige strijd woedt tussen milities van het Hema- en het Lendu-volk. Het gebouw staat vlak bij het hoofdkwartier van Monuc, de VN-waarnemersmacht in Congo. Nu Bunia alleen nog hier en op de luchthaven te beveiligen is tegen rebellen, zijn de gewonden er neer gelegd. Een buitenlandse arts trekt plastic handschoenen aan. Veel meer materiaal heeft hij niet.[
Een oudere, broodmagere vrouw staart voor zich uit. Haar linkeronderarm is geamputeerd, zo lijkt het. In werkelijkheid blijken rebellen met machetes op de vrouw ingehakt te hebben.
Een paar meter verderop houdt Caliste Miyayo zijn rechterarm omhoog. Zijn wonden zijn veroorzaakt door granaatscherven. 'Ik zag rebellen in de richting van mijn huis komen. ''Ga op de grond liggen!'' schreeuwde ik tegen mijn kinderen. Wat er daarna gebeurde, weet ik niet meer. Toen ik bijkwam, lag ik hier .'
De rebellen, zegt Miyayo, hoorden tot het Lendu-volk. Zelf zal hij dan wel Hema zijn, de grootste vijand van de Lendu. Maar nee. 'Ik kom niet eens uit deze buurt, ik ben geboren in het zuiden van Congo. Wat een catastrofe, deze oorlog. De hele regio gaat in vlammen op.'
Een Congolese verpleegkundige poogt de hand van een vrouw te steriliseren. Het gekrijs is even luid als begrijpelijk: een machete-slag is dwars door een aantal pezen gegaan; de hand hangt er losjes bij. Haar benen zijn nog niet verzorgd: grote open wonden. Bij een ander kruipen zelfs maden uit de verwondingen.
Een vrijwilligster probeert een teiltje onder het achterwerk van een jonge vrouw te duwen. Het halfnaakte meisje had zelf niet in de gaten dat zij haar urine liet lopen. Haar pijn concentreert zich in haar hoofd; aan de achterkant is de schedel opengeslagen.
Yvonne Dimba is een van de Congolese verpleegkundigen. 'Wij, patiënten en verzorgers, wij zijn hier de overlevenden', zegt zij. 'Ik heb al zo veel doden gezien, ik kan maar beter proberen nog een paar mensen te helpen. En hopen dat ze daarna leren weer met elkaar om te gaan.'
Dimba loopt naar een kamertje achter de zaal. Een jongetje van negen maanden ligt naast zijn moeder, Pascaline Malusi. Het hoofd van de baby is verdwenen in alle verband. 'Ze kwamen me vragen voor een bijdrage aan de Lendu-strijd', vertelt Malusi. 'Maar toen ze ontdekten dat ik Hema ben, begonnen ze te schieten en op ons in te hakken.'
De wederzijdse haat lijkt even irrationeel als fel. Twee volken in dezelfde regio, die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Toch is het geweld niet zomaar etnisch geïnspireerd, zo meent althans Hamadoun Touré, de officiële woordvoerder van Monuc.
'De haat wordt gevoed door politieke ambities', zo zegt hij. Nu 'Afrika's Eerste Wereldoorlog' ten einde lijkt te lopen, zijn veel partijen, in Congo en de buurlanden, geïnteresseerd in een sterke machtspositie als straks de buit van goud, hardhout en mogelijk olie verdeeld gaat worden in Ituri, het noordoostelijk district waarvan Bunia de hoofdstad is.
'De winnaar pakt alles', zo weet Touré. Het zijn woorden die voor Yvonne Dimba en haar patiënten weinig betekenis hebben. De verpleegkundige wijst op het jongetje van negen maanden: 'Het is wellicht nog mogelijk hem te genezen. Maar gezond zal hij zijn hele leven niet meer worden.'
Van onze correspondent Kees Broere
BUNIA - Een overheidsgebouw in Bunia is een van de schaarse veilige plekken in Congo-Kinshasa. Slachtoffers van de burgeroorlog liggen er op matrasjes op de grond. Plastic handschoenen zijn het enige materiaal waarover de arts beschikt.
Het is de hal der verschrikkingen. Een zaal in een Congolees ziekenhuis, dat niet als ziekenhuis is ingericht. Een lange, kale ruimte met vijftig patiënten, voor wie in totaal één bed beschikbaar is. Vijftig vrouwen, mannen en kinderen op matrasjes op de grond. Vijftig oorlogsslachtoffers, die kreunen, braken, hun ontlasting laten lopen, en huilen.
Ooit was het gebouw bedoeld voor de gemeenteraad in Bunia, in het noordoosten van Congo-Kinshasa waar een bloedige strijd woedt tussen milities van het Hema- en het Lendu-volk. Het gebouw staat vlak bij het hoofdkwartier van Monuc, de VN-waarnemersmacht in Congo. Nu Bunia alleen nog hier en op de luchthaven te beveiligen is tegen rebellen, zijn de gewonden er neer gelegd. Een buitenlandse arts trekt plastic handschoenen aan. Veel meer materiaal heeft hij niet.[
Een oudere, broodmagere vrouw staart voor zich uit. Haar linkeronderarm is geamputeerd, zo lijkt het. In werkelijkheid blijken rebellen met machetes op de vrouw ingehakt te hebben.
Een paar meter verderop houdt Caliste Miyayo zijn rechterarm omhoog. Zijn wonden zijn veroorzaakt door granaatscherven. 'Ik zag rebellen in de richting van mijn huis komen. ''Ga op de grond liggen!'' schreeuwde ik tegen mijn kinderen. Wat er daarna gebeurde, weet ik niet meer. Toen ik bijkwam, lag ik hier .'
De rebellen, zegt Miyayo, hoorden tot het Lendu-volk. Zelf zal hij dan wel Hema zijn, de grootste vijand van de Lendu. Maar nee. 'Ik kom niet eens uit deze buurt, ik ben geboren in het zuiden van Congo. Wat een catastrofe, deze oorlog. De hele regio gaat in vlammen op.'
Een Congolese verpleegkundige poogt de hand van een vrouw te steriliseren. Het gekrijs is even luid als begrijpelijk: een machete-slag is dwars door een aantal pezen gegaan; de hand hangt er losjes bij. Haar benen zijn nog niet verzorgd: grote open wonden. Bij een ander kruipen zelfs maden uit de verwondingen.
Een vrijwilligster probeert een teiltje onder het achterwerk van een jonge vrouw te duwen. Het halfnaakte meisje had zelf niet in de gaten dat zij haar urine liet lopen. Haar pijn concentreert zich in haar hoofd; aan de achterkant is de schedel opengeslagen.
Yvonne Dimba is een van de Congolese verpleegkundigen. 'Wij, patiënten en verzorgers, wij zijn hier de overlevenden', zegt zij. 'Ik heb al zo veel doden gezien, ik kan maar beter proberen nog een paar mensen te helpen. En hopen dat ze daarna leren weer met elkaar om te gaan.'
Dimba loopt naar een kamertje achter de zaal. Een jongetje van negen maanden ligt naast zijn moeder, Pascaline Malusi. Het hoofd van de baby is verdwenen in alle verband. 'Ze kwamen me vragen voor een bijdrage aan de Lendu-strijd', vertelt Malusi. 'Maar toen ze ontdekten dat ik Hema ben, begonnen ze te schieten en op ons in te hakken.'
De wederzijdse haat lijkt even irrationeel als fel. Twee volken in dezelfde regio, die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Toch is het geweld niet zomaar etnisch geïnspireerd, zo meent althans Hamadoun Touré, de officiële woordvoerder van Monuc.
'De haat wordt gevoed door politieke ambities', zo zegt hij. Nu 'Afrika's Eerste Wereldoorlog' ten einde lijkt te lopen, zijn veel partijen, in Congo en de buurlanden, geïnteresseerd in een sterke machtspositie als straks de buit van goud, hardhout en mogelijk olie verdeeld gaat worden in Ituri, het noordoostelijk district waarvan Bunia de hoofdstad is.
'De winnaar pakt alles', zo weet Touré. Het zijn woorden die voor Yvonne Dimba en haar patiënten weinig betekenis hebben. De verpleegkundige wijst op het jongetje van negen maanden: 'Het is wellicht nog mogelijk hem te genezen. Maar gezond zal hij zijn hele leven niet meer worden.'