Marsipulami
29-10-03, 17:16
Verover Irak stam per stam
We weten nog niet wie verantwoordelijk was voor de jongste reeks aanslagen in Irak, maar het is duidelijk dat een aantal aanvallen, waaronder volgens Amerikaanse bronnen de raketbeschieting van het hotel waar adjunct-minister van Defensie Paul Wolfowitz logeerde, het werk waren van aanhangers van Saddam Hoessein.
De leiding van de Amerikaans-Britse coalitie lijkt niet te begrijpen waarom de terroristen, voornamelijk moslims uit de zogenaamde soennitische driehoek ten noordwesten van Bagdad, zo koppig trouw blijven aan de verjaagde dictator. Zo vreemd is het natuurlijk niet: hun loyaliteit heeft veel te maken met eeuwenoude stammenbanden en religieuze identiteit.
De coalitie zal het verzet alleen kunnen breken als ze die banden begrijpt en in haar voordeel aanwendt.
In het begin van de maand werd een door Saddam ondertekende brief verspreid die zei dat Irak ,,vergif'' is voor de Amerikaanse soldaten en dat ,,de overwinning nabij is''. Het was een teken te meer dat de gewezen dictator begrijpt dat hij zijn voordeel kan doen met de stammenwaarden van Irak.
Maar Saddams wapen kan ook tegen hem worden gekeerd. De coalitie is uitstekend in staat om veel stammen aan haar kant te krijgen. Volgens een oud Irakees gezegde kun je een stam immers niet kopen, maar wel huren.
De soennitische minderheid van het land staat open voor interessante voorstellen. Met de val van Saddam is er een einde gekomen aan de langdurige politieke hegemonie van de soennieten, die slechts 15 procent van de bevolking vormt.
De soennieten uit de driehoek zijn hun prestigieuze, goed betaalde banen in het leger en de veiligheidsdiensten kwijt. De oorlog heeft ze vernederd en in zijn nasleep worden hun huizen en gemeenschappen doorzocht. En niet het onbelangrijkste: ze zijn niet of nauwelijks vertegenwoordigd in de Regeringsraad en de hogere bureaucratie.
Het soennitische netwerk werd bijeengehouden door een web van cliëntelisme, gunsten en voordelen die van het presidentiële paleis naar omlaag sijpelden, naar de sjeiks en het gewone volk. Vergelding speelde natuurlijk ook sterk mee.
Stammen werden streng gestraft als ze over de schreef gingen (bijvoorbeeld door niet naar de pijpen van de Saddams Baathpartij te dansen of door zonder de toelating van de dictator te smokkelen). Sjeiks werden soms afgezet en af en toe geëxecuteerd.
In het zuiden werden hele dorpen platgegooid. Maar veel vaker werden de stammen rijkelijk voor hun medewerking beloond, met geld, wapens, grond van de staat of zelfs de bezittingen van rivaliserende clans.
Het netwerk is verbroken, maar veel van de oudere principes van de stammen blijven voortbestaan en wakkeren vandaag het geweld in de driehoek aan. Dat zijn onder meer de bloedwraak (al-tha'r), het bewijzen van je mannelijke moed in het gevecht (al-muruwwah) en meer in het algemeen het beschermen van je eer als man (al-sharaf).
Voor sommige van deze jonge mannen is het doden van Amerikaanse soldaten een politieke daad. Maar het lijkt ook een beetje op wat de leeuwenjacht voor de Britse koloniale officieren in het 19de-eeuwse Afrika betekende: het is gevaarlijk, maar lonend.
Religieus fanatisme kan eveneens een rol spelen, maar in Irak zijn de landelijke stammen meestal minder tot godsdienstfanatisme geneigd dan de mensen in de steden.
Het probleem van de Amerikaans-Britse coalitie is dat religieus fanatisme en de waarden van de stammen nu in dezelfde richting werken. Toch moeten de leiders van de coalitie onthouden dat het geweld misschien endemisch is, maar niet onvermijdelijk -- we hebben hier in grote mate te maken met mensen met wie te praten valt.
De Regeringsraad en zijn Amerikaanse beschermheren moeten eerst en vooral een coherent stammenbeleid ontwikkelen. Niemand kan het hun kwalijk nemen dat ze dat nog niet hebben gedaan -- ze hebben veel andere dingen gepresteerd en er waren meer dringende problemen.
De aarzeling om de stammenleiders macht te geven, is begrijpelijk. Het cultiveren van de stammen en hun sjeiks lijkt immers in strijd met de bedoeling van de nieuwe leiders om een moderne, democratische burgermaatschappij in Irak tot stand te brengen. Maar om toenemend geweld in de soennitische driehoek te voorkomen, moeten we de aanpak misschien herzien.
Centraal Irak heeft ongeveer 10 grote verbonden van stammen, maar ook honderden subgroepen, elk met hun eigen sjeik. De sjeik is de leider van het volk en wordt gerespecteerd en gehoorzaamd in ruil voor zijn diensten (bemiddeling, arbitrage, ervoor zorgen dat de stam overheidsdiensten krijgt).
De coalitie zou nieuwe inspanningen moeten doen om de sjeiks ertoe aan te zetten hun invloed te gebruiken om de vrede te bewaren. Dat kan het gemakkelijkst door de sjeiks en hun stamleden in dienst te nemen: betaal ze een salaris en geef ze de kans om de rijkdom onder hun volk te verspreiden.
Daarnaast zou men tegen de sjeiks in gebieden waar soldaten van de coalitie en pijpleidingen vaak worden aangevallen, duidelijk moeten maken dat hun stammen alleen goed bediend zullen worden -- met bijkomende overheidsdiensten, hulp bij bouwwerken, vlotte toegang tot hoge ambtenaren in Bagdad -- als zij ervoor zorgen dat de coalitietroepen in hun domein met rust worden gelaten.
Wanneer een sjeik weigert om mee te werken, kan men hem zijn voordelen afnemen en ze zelfs aan een naburige sjeik geven. Uiteindelijk zal dat de positie van de halsstarrige sjeik in het gedrang brengen, als zijn mensen merken dat hij hun belangen slecht behartigt.
Als dat niet zou volstaan om de sjeik in het gelid te brengen, zou het voor de coalitie niet erg moeilijk zijn een kleinschalige `regimewissel' te organiseren, want bijna elke stammenleider heeft binnen de groep rivalen die uit zijn op zijn positie.
Opdat een dergelijk beleid zou kunnen werken, is er een dieper begrip van de plaatselijke geschiedenis nodig. De troepen van de coalitie en de Regeringsraad (die grotendeels uit gewezen ballingen en Irakezen uit de steden bestaan) moeten ambtenaren naar de landelijke gebieden sturen om een correct beeld te krijgen van de stammenhiërarchie en de situatie in elke streek. Terwijl de militaire eenheden roteren, moeten de officieren die contact hebben met de burgers ter plekke blijven om voor de nieuwe eenheden als sociale gidsen op te treden.
Het is van vitaal belang dat de officieren van de coalitie stevige relaties ontwikkelen met de sjeiks en andere invloedrijke figuren binnen de stammen. Dat zijn de mensen die de coalitietroepen en de regering van Irak het beste kunnen infomeren en adviseren. De coalitie moet bovendien eisen dat de nieuwe Irakese regering een bureau voor stammenzaken sticht dat de kennis van de stammen en hun tradities centraliseert.
Een beleid dat de leiders van de stammen een voorkeurbehandeling geeft, zal zowel in Irak als in Amerika veel kritiek krijgen. Het zal inderdaad voor een stuk een systeem van krijgsheren in het leven roepen. Maar Irak is Afghanistan niet. De stammen zijn geen miniatuurlegers en de soennitische driehoek is niet omringd door ontoegankelijke bergen die het gebied in een bijna onneembare vesting veranderen.
En nog belangrijker, het centrale bewind in Irak zal met zijn buitenlandse hulp en eventuele olieopbrengsten de stammen veel meer voordelen en diensten kunnen bieden dan zijn Afghaanse tegenhanger.
De stammen van het Midden-Oosten zijn meestal bereid geweest om in ruil voor overheidsdiensten een grote mate van autonomie af te staan. Irak is daar geen uitzondering op. Het risico loont de moeite.
Vertaling Home Office
(De auteur doceert Midden-Oosterse Geschiedenis aan de universiteit van Haifa (Israël) en is verbonden aan het U.S. Institute of Peace.)
29/10/2003 Amatzia Baram
©Copyright © The New York Times
We weten nog niet wie verantwoordelijk was voor de jongste reeks aanslagen in Irak, maar het is duidelijk dat een aantal aanvallen, waaronder volgens Amerikaanse bronnen de raketbeschieting van het hotel waar adjunct-minister van Defensie Paul Wolfowitz logeerde, het werk waren van aanhangers van Saddam Hoessein.
De leiding van de Amerikaans-Britse coalitie lijkt niet te begrijpen waarom de terroristen, voornamelijk moslims uit de zogenaamde soennitische driehoek ten noordwesten van Bagdad, zo koppig trouw blijven aan de verjaagde dictator. Zo vreemd is het natuurlijk niet: hun loyaliteit heeft veel te maken met eeuwenoude stammenbanden en religieuze identiteit.
De coalitie zal het verzet alleen kunnen breken als ze die banden begrijpt en in haar voordeel aanwendt.
In het begin van de maand werd een door Saddam ondertekende brief verspreid die zei dat Irak ,,vergif'' is voor de Amerikaanse soldaten en dat ,,de overwinning nabij is''. Het was een teken te meer dat de gewezen dictator begrijpt dat hij zijn voordeel kan doen met de stammenwaarden van Irak.
Maar Saddams wapen kan ook tegen hem worden gekeerd. De coalitie is uitstekend in staat om veel stammen aan haar kant te krijgen. Volgens een oud Irakees gezegde kun je een stam immers niet kopen, maar wel huren.
De soennitische minderheid van het land staat open voor interessante voorstellen. Met de val van Saddam is er een einde gekomen aan de langdurige politieke hegemonie van de soennieten, die slechts 15 procent van de bevolking vormt.
De soennieten uit de driehoek zijn hun prestigieuze, goed betaalde banen in het leger en de veiligheidsdiensten kwijt. De oorlog heeft ze vernederd en in zijn nasleep worden hun huizen en gemeenschappen doorzocht. En niet het onbelangrijkste: ze zijn niet of nauwelijks vertegenwoordigd in de Regeringsraad en de hogere bureaucratie.
Het soennitische netwerk werd bijeengehouden door een web van cliëntelisme, gunsten en voordelen die van het presidentiële paleis naar omlaag sijpelden, naar de sjeiks en het gewone volk. Vergelding speelde natuurlijk ook sterk mee.
Stammen werden streng gestraft als ze over de schreef gingen (bijvoorbeeld door niet naar de pijpen van de Saddams Baathpartij te dansen of door zonder de toelating van de dictator te smokkelen). Sjeiks werden soms afgezet en af en toe geëxecuteerd.
In het zuiden werden hele dorpen platgegooid. Maar veel vaker werden de stammen rijkelijk voor hun medewerking beloond, met geld, wapens, grond van de staat of zelfs de bezittingen van rivaliserende clans.
Het netwerk is verbroken, maar veel van de oudere principes van de stammen blijven voortbestaan en wakkeren vandaag het geweld in de driehoek aan. Dat zijn onder meer de bloedwraak (al-tha'r), het bewijzen van je mannelijke moed in het gevecht (al-muruwwah) en meer in het algemeen het beschermen van je eer als man (al-sharaf).
Voor sommige van deze jonge mannen is het doden van Amerikaanse soldaten een politieke daad. Maar het lijkt ook een beetje op wat de leeuwenjacht voor de Britse koloniale officieren in het 19de-eeuwse Afrika betekende: het is gevaarlijk, maar lonend.
Religieus fanatisme kan eveneens een rol spelen, maar in Irak zijn de landelijke stammen meestal minder tot godsdienstfanatisme geneigd dan de mensen in de steden.
Het probleem van de Amerikaans-Britse coalitie is dat religieus fanatisme en de waarden van de stammen nu in dezelfde richting werken. Toch moeten de leiders van de coalitie onthouden dat het geweld misschien endemisch is, maar niet onvermijdelijk -- we hebben hier in grote mate te maken met mensen met wie te praten valt.
De Regeringsraad en zijn Amerikaanse beschermheren moeten eerst en vooral een coherent stammenbeleid ontwikkelen. Niemand kan het hun kwalijk nemen dat ze dat nog niet hebben gedaan -- ze hebben veel andere dingen gepresteerd en er waren meer dringende problemen.
De aarzeling om de stammenleiders macht te geven, is begrijpelijk. Het cultiveren van de stammen en hun sjeiks lijkt immers in strijd met de bedoeling van de nieuwe leiders om een moderne, democratische burgermaatschappij in Irak tot stand te brengen. Maar om toenemend geweld in de soennitische driehoek te voorkomen, moeten we de aanpak misschien herzien.
Centraal Irak heeft ongeveer 10 grote verbonden van stammen, maar ook honderden subgroepen, elk met hun eigen sjeik. De sjeik is de leider van het volk en wordt gerespecteerd en gehoorzaamd in ruil voor zijn diensten (bemiddeling, arbitrage, ervoor zorgen dat de stam overheidsdiensten krijgt).
De coalitie zou nieuwe inspanningen moeten doen om de sjeiks ertoe aan te zetten hun invloed te gebruiken om de vrede te bewaren. Dat kan het gemakkelijkst door de sjeiks en hun stamleden in dienst te nemen: betaal ze een salaris en geef ze de kans om de rijkdom onder hun volk te verspreiden.
Daarnaast zou men tegen de sjeiks in gebieden waar soldaten van de coalitie en pijpleidingen vaak worden aangevallen, duidelijk moeten maken dat hun stammen alleen goed bediend zullen worden -- met bijkomende overheidsdiensten, hulp bij bouwwerken, vlotte toegang tot hoge ambtenaren in Bagdad -- als zij ervoor zorgen dat de coalitietroepen in hun domein met rust worden gelaten.
Wanneer een sjeik weigert om mee te werken, kan men hem zijn voordelen afnemen en ze zelfs aan een naburige sjeik geven. Uiteindelijk zal dat de positie van de halsstarrige sjeik in het gedrang brengen, als zijn mensen merken dat hij hun belangen slecht behartigt.
Als dat niet zou volstaan om de sjeik in het gelid te brengen, zou het voor de coalitie niet erg moeilijk zijn een kleinschalige `regimewissel' te organiseren, want bijna elke stammenleider heeft binnen de groep rivalen die uit zijn op zijn positie.
Opdat een dergelijk beleid zou kunnen werken, is er een dieper begrip van de plaatselijke geschiedenis nodig. De troepen van de coalitie en de Regeringsraad (die grotendeels uit gewezen ballingen en Irakezen uit de steden bestaan) moeten ambtenaren naar de landelijke gebieden sturen om een correct beeld te krijgen van de stammenhiërarchie en de situatie in elke streek. Terwijl de militaire eenheden roteren, moeten de officieren die contact hebben met de burgers ter plekke blijven om voor de nieuwe eenheden als sociale gidsen op te treden.
Het is van vitaal belang dat de officieren van de coalitie stevige relaties ontwikkelen met de sjeiks en andere invloedrijke figuren binnen de stammen. Dat zijn de mensen die de coalitietroepen en de regering van Irak het beste kunnen infomeren en adviseren. De coalitie moet bovendien eisen dat de nieuwe Irakese regering een bureau voor stammenzaken sticht dat de kennis van de stammen en hun tradities centraliseert.
Een beleid dat de leiders van de stammen een voorkeurbehandeling geeft, zal zowel in Irak als in Amerika veel kritiek krijgen. Het zal inderdaad voor een stuk een systeem van krijgsheren in het leven roepen. Maar Irak is Afghanistan niet. De stammen zijn geen miniatuurlegers en de soennitische driehoek is niet omringd door ontoegankelijke bergen die het gebied in een bijna onneembare vesting veranderen.
En nog belangrijker, het centrale bewind in Irak zal met zijn buitenlandse hulp en eventuele olieopbrengsten de stammen veel meer voordelen en diensten kunnen bieden dan zijn Afghaanse tegenhanger.
De stammen van het Midden-Oosten zijn meestal bereid geweest om in ruil voor overheidsdiensten een grote mate van autonomie af te staan. Irak is daar geen uitzondering op. Het risico loont de moeite.
Vertaling Home Office
(De auteur doceert Midden-Oosterse Geschiedenis aan de universiteit van Haifa (Israël) en is verbonden aan het U.S. Institute of Peace.)
29/10/2003 Amatzia Baram
©Copyright © The New York Times