jaja
02-12-03, 08:59
Terrorisme / We winnen nog niet
door Kustaw Bessems
Trouw, 2003-12-02
De recente reeks terroristische aanslagen bereikte vorige week in Istanbul de poort van Europa. De dreiging wordt ook hier gevoeld, maar niemand weet hoe groot hij is. Inlichtingendiensten zoeken naar nieuwe wegen om het terrorisme te doorgronden. Met een tegenstander als Al-Kaida blijkt dat moeilijk, zo niet onmogelijk. Meer dan twee jaar na de aanslagen van 11 september 2001 hebben inlichtingenmensen nog niet het gevoel dat ze er lekker in zitten, dat Al-Kaida. Het blijft wennen. Stel, je hebt je jaren gespecialiseerd in allerlei radicaal-islamitische groepen. Afghanistan-veteranen, Algerijnse GIA-leden, de Egyptische Islamitische Djihad. ,,Opeens zie je dat zij onderling contact hebben. En nog met andere nationaliteiten en stromingen ook'', zegt een analist. ,,Je denkt: wat is hier aan de hand?''
Voor dit artikel is de kennis gebruikt van vijftien bronnen in het contra-terrorisme, de meesten werkzaam voor een inlichtingendienst. Het merendeel is Europees, de rest komt uit Azië, Noord-Amerika en Afrika. Vanwege hun werk moeten zij anoniem blijven. Zij houden zich hoofdzakelijk bezig met de beweeglijke netwerken zoals de geciteerde analist die zag ontstaan. 'Islamistische netwerken' worden ze genoemd, niet te verwarren met islamitisch. Ze plaatsen inlichtingendiensten voor moeilijkheden. Snel een schemaatje schetsen op de flip-over is er niet meer bij. Het kost jaren om deze netwerken in kaart te brengen.
Al-Kaida wordt nu gezien als een 'meta-netwerk', een soort spin in een web van allerlei wisselende allianties. Al-Kaida is zelf een organisatie, onder leiding van Osama bin Laden, maar vervult ook de functie van centrale voor andere clubs en is bovenal een manier van denken: een ideologische oorlog tegen de ongelovigen met een wereldwijde islamitische heilstaat als doel. Binnen Al-Kaida en de verwante groepen werken bedenkers, ondersteuners en uitvoerders van aanslagen kriskras door elkaar. Geen model past erop. Wie de organisatie van Al-Kaida benoemt, is per definitie bezig te versimpelen. Inlichtingendiensten houden daarom brainstormsessies waarin zij hun westerse organisatiedenken van zich af proberen te schudden en zich proberen in te leven in de vloeibare verhoudingen van de islamitische wereld en het daar ontsproten massaterrorisme. De voornaamste valkuil hierbij is te denken dat iedereen met iedereen te maken heeft. Je kunt er behoorlijk paranoïde van worden.
Om de taal en cultuur van de tegenstander beter te begrijpen, werven de diensten moslims. Nog vaker trekken zij tegenwoordig wetenschappers aan. Of zij werken samen met denkers van buitenaf. Dat is niet eenvoudig. De diensten zijn bang dat wetenschappers uit de school klappen, de wetenschappers vrezen op hun beurt voor hun onafhankelijkheid. Hoe dan ook is de belangrijkste trend bij inlichtingendiensten van dit moment dat de analyse veel meer gewicht krijgt. Eenvoudig gesteld, hebben inlichtingendiensten twee soorten medewerkers: de verzamelaars -die in het veld inlichtingen inwinnen- en de analisten. De laatsten hingen er vroeger een beetje bij. Observeren, infiltreren, ondervragen: dat was het echte werk. Analisten moesten maar afwachten wat er op hun bureau belandde en daar chocola van maken. ,,Inlichtingendiensten zijn van oudsher goed in het wie en wat, maar niet in het hoe en waarom'', zegt de directeur van een Europese dienst.
11 september legde de manco's van deze werkwijze bloot. Achteraf bleken er talrijke aanwijzingen voor de aanslagen te circuleren, maar niemand had ze er een sluitend verhaal van gemaakt. Bovendien is de nieuwe tegenstander zo complex dat zomaar gegevens verzamelen niets zinnigs oplevert. Een hoge westerse analist: ,,De verzamelaars smeken ons nu om houvast.'' In een Londense kantoortuin zitten sinds juni ruim honderd Britse medewerkers van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Defensie, de politie en drie inlichtingendiensten bij elkaar. Zij doen niets anders dan de tienduizenden inlichtingen beoordelen die uit hun diensten opborrelen en deze omzetten in 'beleidsrelevante' analyses. Ook de Verenigde Staten, Canada, Australië, Singapore en Pakistan hebben inmiddels zulke samenwerkingsverbanden. Dat is een doorbraak. Want de rivaliteit tussen de diensten van een land is groot en de bereidheid om informatie te delen gering. In Nederland is de weerbarstige verhouding tussen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst nog altijd notoir. Een betrokkene zegt over de Engelse opzet: ,,Door deze manier van werken is iedereen verantwoordelijk. Als er iets misgaat, kan niemand meer naar een ander wijzen.''
Niet alleen tussen de diensten, maar ook binnen elke dienst op zich moet meer worden gecommuniceerd. De zeer strikte toepassing van het need to know-principe (iedere medewerker weet alleen het strikt noodzakelijke) moet worden losgelaten. Steeds vaker gaan agenten op pad met een analyse al in het achterhoofd, opdat zij weten waar ze naar moeten zoeken. 'Consumentgericht', noemt een Afrikaanse inlichtingenman de gewenste nieuwe methode zelfs. ,,Maar vooral de wat oudere agenten, de vijftigers, vinden het moeilijk om openhartig te praten met een analist'', zegt een jongere man die meedoet aan speciale operaties. De jongeren zijn in opkomst. Neem de AIVD, die dit decennium haast een derde van de werknemers ziet vertrekken door natuurlijk verloop en intussen moet uitbreiden. Tegenstanders wijzen op de risico's van de nieuwe methoden. Agenten kunnen een tunnelvisie ontwikkelen, waarbij zij alleen nog zoeken naar aanwijzingen die de veronderstelling van de analist ondersteunen en blind zijn voor wat daarvan afwijkt. Maar dit lijkt niet waarschijnlijk. De mannen en vrouwen die met hun voeten in het bluswater staan, zijn doorgaans eigenzinnig en willen analisten maar wat graag duidelijk maken dat de modellen die achter het bureau zijn uitgedokterd, weinig met de werkelijkheid gemeen hebben. Sommige landen gaan verder. Duitsland heeft agenten rondlopen in Noord-Irak die verzamelaar en analist in één zijn. Gevaarlijk, vindt het hoofd van een analyse-afdeling in een ander westers land. ,,Analisten zijn een goede filter tussen de beleidsmakers en de operationele agenten. Door de twee te laten versmelten, loop je de kans dat het inlichtingenwerk politiek beïnvloed raakt.''
Want de politieke druk op inlichtingendiensten is sinds 11 september gigantisch toegenomen. Grof materiaal, soms nog nauwelijks gewogen en geïnterpreteerd, schiet omhoog, rechtstreeks naar de politieke leiders. Die wenden het voor hun eigen doelen aan. De presentatie die de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Powell in de Veiligheidsraad hield over massavernietigingswapens in Irak, wordt als een dieptepunt gezien. Hetzelfde geldt voor het Irak-dossier van de Britse premier Blair. De analyse moet tegenwoordig razendsnel tot stand komen. Niet alleen omdat er aan de diensten wordt getrokken, maar ook omdat zij er zelf van overtuigd zijn dat de dreiging acuut is. ,,De goede oude tijd van de Koude Oorlog is voorbij'', zegt een hoge Europese inlichtingenman. ,,Toen was er tijd om keer op keer je informatie door te pluizen. Vaak hoefde er uiteindelijk niet eens tot actie te worden overgegaan. De vijand hield je meestal alleen in de gaten en verder niks.'' De directeur van een Europese dienst: ,,Iedereen in deze business staat onder extreme druk.''
Aan de ene kant is het gunstig voor inlichtingendiensten dat zij sinds 11 september zo serieus worden genomen en extra middelen toegeschoven hebben gekregen. Maar met de belangstelling is ook de bureaucratie gegroeid. ,,Waardevolle middelen worden verkwist aan maatregelen die geen ander doel dienen dan de goede naam van politici'', zegt de directeur van een inlichtingendienst. ,,Iedereen bemoeit zich met je. Politici en ambtenaren bellen mij op om te vragen of ik een bepaalde enge moskee wel op de korrel heb. Dan zeg ik: meneer, dat is een van de acht enge moskeeën in die stad die we in de gaten moeten houden, dus als u het goed vindt ga ik nu weer verder.'' Wie erin werkt, spreekt over de intelligence community, de 'inlichtingengemeenschap'. Want dat je allemaal bij een geheime dienst hoort, schept een sterke band. Sinds 11 september wordt deze gesloten gemeenschap echter de samenleving in getrokken. ,,Dit is niet meer een spel van louter politie en spionnen'', zegt een hoge West-Europese politiefunctionaris. ,,We hebben partners nodig."
Iedereen is ervan overtuigd dat terrorisme op eigen bodem niet kan worden aangepakt zonder samenwerking met gematigde moslims. Zo spraken AIVD'ers met Marokkaanse 'sleutelfiguren' voordat de dienst vorig jaar een stuk uitbracht over het ronselen van jongeren voor de djihad. Ook internationale samenwerking is nodig. Een cliché in inlichtingenland luidt: er is een netwerk nodig om een netwerk te verslaan. ,,De dreiging is enorm. De schaal van onze samenwerking moet dat ook zijn'', zegt de politieman. Het is nog een probleem dat veiligheidsdiensten 'op hun informatie zitten', al gaat dat in Europa al beter. De Amerikaanse collega's staan slecht bekend. ,,Die eisen totale medewerking, maar als je iets van hen vraagt, krijg je het niet. Wel bedelven zij je onder allerlei rommel, die hun politieke belangen moet dienen.'' Felle voorstanders van internationale samenwerking pleiten voor één databestand, waar alle inlichtingendiensten bij kunnen. Anderen wijzen erop dat zo'n bestand doelwit nummer één zal worden voor elke terrorist. De wens bestaat om ook met islamitische landen samen te werken. Maar dat is ingewikkeld. ,,Wij zijn bijvoorbeeld erg blij met alles wat we uit Pakistan krijgen'', zegt de directeur van een Europese inlichtingendienst. ,,Maar we sturen niets terug, want dat kan zomaar bij Al-Kaida terecht komen.''
Kort na 11 september was het binnen inlichtingendiensten nog bon ton om het veel te hebben over de root causes, oftewel de achterliggende oorzaken van terrorisme. Ongelijke verdeling van welvaart en inspraak, dat soort dingen. Maar dat is uit. Hetzelfde geldt voor de eeuwige discussie over wat nu terrorisme is en wat een legitieme vrijheidsstrijd. De houding is veeleer: we kunnen de wereld niet 1-2-3 verbeteren, maar Al-Kaida is nú gevaarlijk en daar kunnen we misschien iets tegen doen.
Er zijn commentatoren die zeggen dat de aanslagen na 11 september -zoals op Bali, in Casablanca en in Riyaad- tekenen zijn van Al-Kaida's zwakte. Beroofd van zijn geografische basis in Afghanistan, verzwakt door honderden aanhoudingen en niet meer in staat om het westen in het hart te raken, zou het netwerk zich beperken tot een toegankelijker strijdtoneel. Maar dat lijkt niet de overheersende opvatting in inlichtingenkringen. Wel veel gehoord: dat Al-Kaida is gedecentraliseerd en clandestiener werkt dan voorheen. Mobiele telefoons en internet worden niet meer gebruikt en girale transacties zijn gestopt. De meeste contacten worden onderhouden via koeriers, een methode die altijd al een sterk punt van Al-Kaida was. Gefragmenteerd is Al-Kaida mogelijk moeilijker aan te pakken dan ooit. Al-Kaida laat ook meer over aan plaatselijke initiatieven. Neem de bomaanslagen in het Turkse Istanbul. Turks-islamistische groepen eisten die op. Een van hen deed dat samen met Al-Kaida. Het hoeft niets te zeggen. Iedereen kan een mailtje sturen namens Al-Kaida. Tot en met 11 september eiste Al-Kaida bovendien nooit iets op. Maar dat zou kunnen zijn veranderd nu de interne communicatie van Al-Kaida is vertraagd. Het opeisen zou bedoeld kunnen zijn voor de eigen achterban.
De grootste angst is dat iedereen zich nu op de kleinere aanslagen richt, terwijl terroristische cellen zich intussen -mogelijk in het westen, wie weet in Nederland- voorbereiden op een waardige opvolger voor 11 september. In Pakistan bleken arrestanten een vijfjarenplan te hebben voor aanslagen. Wat het wordt, de volgende grote klap? Al-Kaida toont belangstelling voor chemische en biologische wapens, maar vindt het misschien wel makkelijker om gewoon weer iets te doen met vrachtwagenbommen. Maar ook kan het gevaar komen uit het verre oosten, voor westerse inlichtingendiensten een blinde vlek als het om Al-Kaida gaat. Misschien wordt internet wel onder handen genomen.
In Nederland heerst het gevoel dat de aanslagen met Istanbul dichterbij zijn gekomen. Turkije zit in de Navo, stuurde bijna troepen naar Irak, combineert islam met democratie en is kandidaat-lid voor de Europese Unie. Er wonen 341000 Turken in Nederland, we gaan in hun land op vakantie, ze doen mee met het songfestival. De doelen waren synagogen en Britse diplomatieke posten. Die heeft Nederland ook. En wij zitten wél in Irak. De oorlog in Irak is uit propaganda-oogpunt goud waard voor Al-Kaida, als het zoveelste bewijs dat 'Joden en kruisvaarders' het op de islamitische wereld hebben gemunt. Djihadisten trekken er niet voor niets heen, ook uit Duitsland, Spanje en Groot-Brittannië.
Voor Al-Kaida is de oorlog net begonnen. Islamisten spreken over de zevende eeuw alsof het de dag van gisteren betreft. Het publiek hier in het westen, constateren de veiligheidsdiensten triest, lijkt zorgeloos en zelfgenoegzaam. Hoe is het tot waakzaamheid te manen? ,,Alleen door de volgende grote aanslag'', verzucht een Duitse diplomaat. In het Britse contraterrorisme wordt er wel van uitgegaan dat aanslagen de volgende fasen kennen: terroristen organiseren zich, maken een plan, doen een verkenning, bereiden de aanslag voor en plegen de aanslag. In de Ira-periode zaten de Britten er vaak al in de planfase bovenop. Nu geraken inlichtingendiensten pas op de hoogte vlak voor of pas na de aanslag. ,,Het beeld is dat wij alles kunnen'', zegt een inlichtingenman. ,,Maar dat is niet zo. Inlichtingen zijn doorgaans onjuist, onvolledig of vervalst. We weten zo veel niet.''
door Kustaw Bessems
Trouw, 2003-12-02
De recente reeks terroristische aanslagen bereikte vorige week in Istanbul de poort van Europa. De dreiging wordt ook hier gevoeld, maar niemand weet hoe groot hij is. Inlichtingendiensten zoeken naar nieuwe wegen om het terrorisme te doorgronden. Met een tegenstander als Al-Kaida blijkt dat moeilijk, zo niet onmogelijk. Meer dan twee jaar na de aanslagen van 11 september 2001 hebben inlichtingenmensen nog niet het gevoel dat ze er lekker in zitten, dat Al-Kaida. Het blijft wennen. Stel, je hebt je jaren gespecialiseerd in allerlei radicaal-islamitische groepen. Afghanistan-veteranen, Algerijnse GIA-leden, de Egyptische Islamitische Djihad. ,,Opeens zie je dat zij onderling contact hebben. En nog met andere nationaliteiten en stromingen ook'', zegt een analist. ,,Je denkt: wat is hier aan de hand?''
Voor dit artikel is de kennis gebruikt van vijftien bronnen in het contra-terrorisme, de meesten werkzaam voor een inlichtingendienst. Het merendeel is Europees, de rest komt uit Azië, Noord-Amerika en Afrika. Vanwege hun werk moeten zij anoniem blijven. Zij houden zich hoofdzakelijk bezig met de beweeglijke netwerken zoals de geciteerde analist die zag ontstaan. 'Islamistische netwerken' worden ze genoemd, niet te verwarren met islamitisch. Ze plaatsen inlichtingendiensten voor moeilijkheden. Snel een schemaatje schetsen op de flip-over is er niet meer bij. Het kost jaren om deze netwerken in kaart te brengen.
Al-Kaida wordt nu gezien als een 'meta-netwerk', een soort spin in een web van allerlei wisselende allianties. Al-Kaida is zelf een organisatie, onder leiding van Osama bin Laden, maar vervult ook de functie van centrale voor andere clubs en is bovenal een manier van denken: een ideologische oorlog tegen de ongelovigen met een wereldwijde islamitische heilstaat als doel. Binnen Al-Kaida en de verwante groepen werken bedenkers, ondersteuners en uitvoerders van aanslagen kriskras door elkaar. Geen model past erop. Wie de organisatie van Al-Kaida benoemt, is per definitie bezig te versimpelen. Inlichtingendiensten houden daarom brainstormsessies waarin zij hun westerse organisatiedenken van zich af proberen te schudden en zich proberen in te leven in de vloeibare verhoudingen van de islamitische wereld en het daar ontsproten massaterrorisme. De voornaamste valkuil hierbij is te denken dat iedereen met iedereen te maken heeft. Je kunt er behoorlijk paranoïde van worden.
Om de taal en cultuur van de tegenstander beter te begrijpen, werven de diensten moslims. Nog vaker trekken zij tegenwoordig wetenschappers aan. Of zij werken samen met denkers van buitenaf. Dat is niet eenvoudig. De diensten zijn bang dat wetenschappers uit de school klappen, de wetenschappers vrezen op hun beurt voor hun onafhankelijkheid. Hoe dan ook is de belangrijkste trend bij inlichtingendiensten van dit moment dat de analyse veel meer gewicht krijgt. Eenvoudig gesteld, hebben inlichtingendiensten twee soorten medewerkers: de verzamelaars -die in het veld inlichtingen inwinnen- en de analisten. De laatsten hingen er vroeger een beetje bij. Observeren, infiltreren, ondervragen: dat was het echte werk. Analisten moesten maar afwachten wat er op hun bureau belandde en daar chocola van maken. ,,Inlichtingendiensten zijn van oudsher goed in het wie en wat, maar niet in het hoe en waarom'', zegt de directeur van een Europese dienst.
11 september legde de manco's van deze werkwijze bloot. Achteraf bleken er talrijke aanwijzingen voor de aanslagen te circuleren, maar niemand had ze er een sluitend verhaal van gemaakt. Bovendien is de nieuwe tegenstander zo complex dat zomaar gegevens verzamelen niets zinnigs oplevert. Een hoge westerse analist: ,,De verzamelaars smeken ons nu om houvast.'' In een Londense kantoortuin zitten sinds juni ruim honderd Britse medewerkers van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Defensie, de politie en drie inlichtingendiensten bij elkaar. Zij doen niets anders dan de tienduizenden inlichtingen beoordelen die uit hun diensten opborrelen en deze omzetten in 'beleidsrelevante' analyses. Ook de Verenigde Staten, Canada, Australië, Singapore en Pakistan hebben inmiddels zulke samenwerkingsverbanden. Dat is een doorbraak. Want de rivaliteit tussen de diensten van een land is groot en de bereidheid om informatie te delen gering. In Nederland is de weerbarstige verhouding tussen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst nog altijd notoir. Een betrokkene zegt over de Engelse opzet: ,,Door deze manier van werken is iedereen verantwoordelijk. Als er iets misgaat, kan niemand meer naar een ander wijzen.''
Niet alleen tussen de diensten, maar ook binnen elke dienst op zich moet meer worden gecommuniceerd. De zeer strikte toepassing van het need to know-principe (iedere medewerker weet alleen het strikt noodzakelijke) moet worden losgelaten. Steeds vaker gaan agenten op pad met een analyse al in het achterhoofd, opdat zij weten waar ze naar moeten zoeken. 'Consumentgericht', noemt een Afrikaanse inlichtingenman de gewenste nieuwe methode zelfs. ,,Maar vooral de wat oudere agenten, de vijftigers, vinden het moeilijk om openhartig te praten met een analist'', zegt een jongere man die meedoet aan speciale operaties. De jongeren zijn in opkomst. Neem de AIVD, die dit decennium haast een derde van de werknemers ziet vertrekken door natuurlijk verloop en intussen moet uitbreiden. Tegenstanders wijzen op de risico's van de nieuwe methoden. Agenten kunnen een tunnelvisie ontwikkelen, waarbij zij alleen nog zoeken naar aanwijzingen die de veronderstelling van de analist ondersteunen en blind zijn voor wat daarvan afwijkt. Maar dit lijkt niet waarschijnlijk. De mannen en vrouwen die met hun voeten in het bluswater staan, zijn doorgaans eigenzinnig en willen analisten maar wat graag duidelijk maken dat de modellen die achter het bureau zijn uitgedokterd, weinig met de werkelijkheid gemeen hebben. Sommige landen gaan verder. Duitsland heeft agenten rondlopen in Noord-Irak die verzamelaar en analist in één zijn. Gevaarlijk, vindt het hoofd van een analyse-afdeling in een ander westers land. ,,Analisten zijn een goede filter tussen de beleidsmakers en de operationele agenten. Door de twee te laten versmelten, loop je de kans dat het inlichtingenwerk politiek beïnvloed raakt.''
Want de politieke druk op inlichtingendiensten is sinds 11 september gigantisch toegenomen. Grof materiaal, soms nog nauwelijks gewogen en geïnterpreteerd, schiet omhoog, rechtstreeks naar de politieke leiders. Die wenden het voor hun eigen doelen aan. De presentatie die de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Powell in de Veiligheidsraad hield over massavernietigingswapens in Irak, wordt als een dieptepunt gezien. Hetzelfde geldt voor het Irak-dossier van de Britse premier Blair. De analyse moet tegenwoordig razendsnel tot stand komen. Niet alleen omdat er aan de diensten wordt getrokken, maar ook omdat zij er zelf van overtuigd zijn dat de dreiging acuut is. ,,De goede oude tijd van de Koude Oorlog is voorbij'', zegt een hoge Europese inlichtingenman. ,,Toen was er tijd om keer op keer je informatie door te pluizen. Vaak hoefde er uiteindelijk niet eens tot actie te worden overgegaan. De vijand hield je meestal alleen in de gaten en verder niks.'' De directeur van een Europese dienst: ,,Iedereen in deze business staat onder extreme druk.''
Aan de ene kant is het gunstig voor inlichtingendiensten dat zij sinds 11 september zo serieus worden genomen en extra middelen toegeschoven hebben gekregen. Maar met de belangstelling is ook de bureaucratie gegroeid. ,,Waardevolle middelen worden verkwist aan maatregelen die geen ander doel dienen dan de goede naam van politici'', zegt de directeur van een inlichtingendienst. ,,Iedereen bemoeit zich met je. Politici en ambtenaren bellen mij op om te vragen of ik een bepaalde enge moskee wel op de korrel heb. Dan zeg ik: meneer, dat is een van de acht enge moskeeën in die stad die we in de gaten moeten houden, dus als u het goed vindt ga ik nu weer verder.'' Wie erin werkt, spreekt over de intelligence community, de 'inlichtingengemeenschap'. Want dat je allemaal bij een geheime dienst hoort, schept een sterke band. Sinds 11 september wordt deze gesloten gemeenschap echter de samenleving in getrokken. ,,Dit is niet meer een spel van louter politie en spionnen'', zegt een hoge West-Europese politiefunctionaris. ,,We hebben partners nodig."
Iedereen is ervan overtuigd dat terrorisme op eigen bodem niet kan worden aangepakt zonder samenwerking met gematigde moslims. Zo spraken AIVD'ers met Marokkaanse 'sleutelfiguren' voordat de dienst vorig jaar een stuk uitbracht over het ronselen van jongeren voor de djihad. Ook internationale samenwerking is nodig. Een cliché in inlichtingenland luidt: er is een netwerk nodig om een netwerk te verslaan. ,,De dreiging is enorm. De schaal van onze samenwerking moet dat ook zijn'', zegt de politieman. Het is nog een probleem dat veiligheidsdiensten 'op hun informatie zitten', al gaat dat in Europa al beter. De Amerikaanse collega's staan slecht bekend. ,,Die eisen totale medewerking, maar als je iets van hen vraagt, krijg je het niet. Wel bedelven zij je onder allerlei rommel, die hun politieke belangen moet dienen.'' Felle voorstanders van internationale samenwerking pleiten voor één databestand, waar alle inlichtingendiensten bij kunnen. Anderen wijzen erop dat zo'n bestand doelwit nummer één zal worden voor elke terrorist. De wens bestaat om ook met islamitische landen samen te werken. Maar dat is ingewikkeld. ,,Wij zijn bijvoorbeeld erg blij met alles wat we uit Pakistan krijgen'', zegt de directeur van een Europese inlichtingendienst. ,,Maar we sturen niets terug, want dat kan zomaar bij Al-Kaida terecht komen.''
Kort na 11 september was het binnen inlichtingendiensten nog bon ton om het veel te hebben over de root causes, oftewel de achterliggende oorzaken van terrorisme. Ongelijke verdeling van welvaart en inspraak, dat soort dingen. Maar dat is uit. Hetzelfde geldt voor de eeuwige discussie over wat nu terrorisme is en wat een legitieme vrijheidsstrijd. De houding is veeleer: we kunnen de wereld niet 1-2-3 verbeteren, maar Al-Kaida is nú gevaarlijk en daar kunnen we misschien iets tegen doen.
Er zijn commentatoren die zeggen dat de aanslagen na 11 september -zoals op Bali, in Casablanca en in Riyaad- tekenen zijn van Al-Kaida's zwakte. Beroofd van zijn geografische basis in Afghanistan, verzwakt door honderden aanhoudingen en niet meer in staat om het westen in het hart te raken, zou het netwerk zich beperken tot een toegankelijker strijdtoneel. Maar dat lijkt niet de overheersende opvatting in inlichtingenkringen. Wel veel gehoord: dat Al-Kaida is gedecentraliseerd en clandestiener werkt dan voorheen. Mobiele telefoons en internet worden niet meer gebruikt en girale transacties zijn gestopt. De meeste contacten worden onderhouden via koeriers, een methode die altijd al een sterk punt van Al-Kaida was. Gefragmenteerd is Al-Kaida mogelijk moeilijker aan te pakken dan ooit. Al-Kaida laat ook meer over aan plaatselijke initiatieven. Neem de bomaanslagen in het Turkse Istanbul. Turks-islamistische groepen eisten die op. Een van hen deed dat samen met Al-Kaida. Het hoeft niets te zeggen. Iedereen kan een mailtje sturen namens Al-Kaida. Tot en met 11 september eiste Al-Kaida bovendien nooit iets op. Maar dat zou kunnen zijn veranderd nu de interne communicatie van Al-Kaida is vertraagd. Het opeisen zou bedoeld kunnen zijn voor de eigen achterban.
De grootste angst is dat iedereen zich nu op de kleinere aanslagen richt, terwijl terroristische cellen zich intussen -mogelijk in het westen, wie weet in Nederland- voorbereiden op een waardige opvolger voor 11 september. In Pakistan bleken arrestanten een vijfjarenplan te hebben voor aanslagen. Wat het wordt, de volgende grote klap? Al-Kaida toont belangstelling voor chemische en biologische wapens, maar vindt het misschien wel makkelijker om gewoon weer iets te doen met vrachtwagenbommen. Maar ook kan het gevaar komen uit het verre oosten, voor westerse inlichtingendiensten een blinde vlek als het om Al-Kaida gaat. Misschien wordt internet wel onder handen genomen.
In Nederland heerst het gevoel dat de aanslagen met Istanbul dichterbij zijn gekomen. Turkije zit in de Navo, stuurde bijna troepen naar Irak, combineert islam met democratie en is kandidaat-lid voor de Europese Unie. Er wonen 341000 Turken in Nederland, we gaan in hun land op vakantie, ze doen mee met het songfestival. De doelen waren synagogen en Britse diplomatieke posten. Die heeft Nederland ook. En wij zitten wél in Irak. De oorlog in Irak is uit propaganda-oogpunt goud waard voor Al-Kaida, als het zoveelste bewijs dat 'Joden en kruisvaarders' het op de islamitische wereld hebben gemunt. Djihadisten trekken er niet voor niets heen, ook uit Duitsland, Spanje en Groot-Brittannië.
Voor Al-Kaida is de oorlog net begonnen. Islamisten spreken over de zevende eeuw alsof het de dag van gisteren betreft. Het publiek hier in het westen, constateren de veiligheidsdiensten triest, lijkt zorgeloos en zelfgenoegzaam. Hoe is het tot waakzaamheid te manen? ,,Alleen door de volgende grote aanslag'', verzucht een Duitse diplomaat. In het Britse contraterrorisme wordt er wel van uitgegaan dat aanslagen de volgende fasen kennen: terroristen organiseren zich, maken een plan, doen een verkenning, bereiden de aanslag voor en plegen de aanslag. In de Ira-periode zaten de Britten er vaak al in de planfase bovenop. Nu geraken inlichtingendiensten pas op de hoogte vlak voor of pas na de aanslag. ,,Het beeld is dat wij alles kunnen'', zegt een inlichtingenman. ,,Maar dat is niet zo. Inlichtingen zijn doorgaans onjuist, onvolledig of vervalst. We weten zo veel niet.''