jaja
05-01-04, 13:53
Trouw, Letter en Geest, zaterdag 3 januari 2004
De baard van de profeet beledigd!
door Betsy Udink
De historische achtergrond bij dit verhaal is ontleend aan 'The christians of Pakistan, The passion of bishop John Joseph' van Linda S. Walbridge, Routledge Curzon, Londen, 2003., Dit artikel is een bekorte versie van het gelijknamige verhaal uit de bundel 'De verjaardag van de Profeet' van Marcel Kurpershoek en Betsy, Udink, het nieuwjaarsgeschenk van de uitgeverijen Contact, L.J.Veen, de Prom, Business Contact, Atlas, Augustus, Houtekiet, Pandora en Olympus. (niet verkrijgbaar in de boekhandel.)
'Ayub Masih woonde in een dorp in de buurt van Sahiwal. Zijn buurman, een moslim, had een aanklacht tegen hem ingediend. Volgens hem had Ayub het boek The Satanic Verses van Salman Rushdie geprezen en had hij de Profeet 'oompje Mohammed' genoemd. Ayub ontkende dat hij zoiets gezegd had. De buurman, zei hij, probeerde al lange tijd zijn woning en zijn lapje grond af te pakken.' De schrijfster Betsy Udink beschrijft het leven in Pakistan onder de blasfemiewetten die tussen 1985 en 1988 aan het strafrecht werden toegevoegd door de fundamentalistische dictator Zia ul-Haq. 'Het meest huiveringwekkende tussen al die navrante blasfemiezaken is het geval van dr. Younnas Sheich.'
Bisschop dr. Andrew Francis ontmoette ik voor het eerst in Lahore, op het kantoor van het Centre for Legal Aid, Assistance and Settlement (Claas), een christelijke mensenrechtenorganisatie. Deze organisatie geeft juridische bijstand aan slachtoffers van de Pakistaanse blasfemiewetten. In Apna Gah in Lahore, een soort Blijf-van-mijn-lijfhuis, vangen de bisschop en zijn mensen weggelopen, christelijke meisjes op. Zij hebben allen hetzelfde verhaal: ze zijn door een buurman of een ver familielid of door hun landeigenaar gedwongen met een moslimman te trouwen en zich tot de islam te bekeren. Als ze erin slagen aan hun schoonfamilie te ontsnappen, kunnen ze op geen enkel recht aanspraak maken. Bij hun ouders - christenen - mogen ze niet wonen: de meisjes zijn voor de wet moslim, en christenen, ook al zijn het hun bloedeigen vader en moeder, hebben geen zeggenschap over moslims. Hebben de weggelopen meisjes zelf kinderen en willen ze die bij zich houden, dan worden ze wel beschouwd als christenen. Met dezelfde gevolgen: de kinderen zijn moslims omdat hun vader moslim is, en hun christelijke moeder krijgt niet de voogdij.
Verkrachte meisjes krijgen in dit tehuis ook onderdak. Christelijk of moslim - de moraal in Pakistan is hetzelfde: het slachtoffer van een verkrachting hoort er niet meer bij, niet meer bij haar familie, niet meer bij haar dorp. Als ze al niet door familie wordt omgebracht, dan wordt ze in ieder geval op straat gezet. Ze heeft geen onderdak en geen eten. Het enige alternatief voor prostitutie is Apna Gah.
Bisschop Andrew was net uit Feisalabad gekomen, een grote textielstad ten westen van Lahore. Daar had hij de dag ervoor de herdenking bijgewoond van de zelfmoord van monseigneur John Joseph, de eerste rooms-katholieke Punjabi-priester die het tot bisschop had gebracht. Bisschop John Joseph stond aan het hoofd van het diocees Feisalabad. Hij was een mensenrechtenactivist, kwam op voor de allerzwaksten, en streed de laatste tien jaar van zijn leven tegen de blasfemiewetten. Zonder succes. Zijn graven - hij heeft er twee: één in de kathedraal van Feisalabad waar zijn lichaam ligt, en één in zijn geboortedorp waar zijn bebloede kleren worden bewaard - zijn bedevaartsoorden geworden.
De blasfemiewetten werden tussen 1985 en 1988 aan het strafrecht toegevoegd door de fundamentalistische dictator Zia ul-Haq, en zijn nooit meer, ook niet onder de regeringen van de seculiere moslims Benazir Bhutto en generaal Perveez Musharraf afgeschaft of veranderd. De kern van die wetten - het zijn er drie - is dat iemand die zich schuldig maakt aan het bezoedelen van de naam van de Profeet van de islam en van de Koran automatisch de doodstraf krijgt. Het is in Pakistan vrij makkelijk om iemand van godslastering te beschuldigen en daarmee diens leven te ruïneren. Slachtoffers zijn christenen maar ook moslims, en met een enkele uitzondering komen ze uit de laagste klassen. Meestal is het zo dat de ene, ongeletterde misdeelde de strop om de hals van zijn medepauper doet. Hoewel: alleen een moslim kan zich beledigd voelen, een christen niet, die kan geen zaak beginnen tegen een muzelman die lasterlijke praatjes heeft rondgestrooid over zijn God of over de Zoon van God of over moeder Maria.
Een ander van blasfemie beschuldigen is een geweldig middel gebleken om diens baan, diens woning, of diens grond in te pikken, of een politieke carrière te breken.
Op de avond van 6 mei 1998 schoot bisschop John Joseph voor de ingang tot het gerechtshof van Sahiwal, een stad ten zuiden van Feisalabad, zich een kogel door het hoofd. Nog geen week eerder was in diezelfde rechtbank de half-analfabete zesentwintigjarige Ayub Masih wegens belediging van de profeet Mohammed ter dood veroordeeld.
Ayub Masih woonde in een dorp in de buurt van Sahiwal. Zijn buurman, een moslim, had een aanklacht tegen hem ingediend. Volgens hem had Ayub het boek The Satanic Verses van Salman Rushdie geprezen en had hij de Profeet 'oompje Mohammed' genoemd. Ayub ontkende dat hij zoiets gezegd had. De buurman, zei hij, probeerde al lange tijd zijn woning en zijn lapje grond af te pakken.
Twee jaar zat Ayub in de gevangenis voordat zijn zaak in behandeling werd genomen. Hij werd ter dood veroordeeld. Een paar dagen later benam zijn bisschop John Joseph, die zich intensief had ingezet voor de vrijlating van Ayub, zich van het leven. De prelaat had gehoopt dat zijn daad zou leiden tot nationale en internationale druk op de regering in Islamabad om de blasfemiewetten af te schaffen. Vergeefse hoop. 'In de jaren na zijn dood is het aantal blasfemiezaken enorm toegenomen,' zegt bisschop Andrew.
De suïcide van de bisschop leidde overal in de Punjab tot rellen, woede-uitbarstingen van christenen, en die leverden een nieuw geval op van blasfemie. Tijdens de ongeregeldheden viel een lichtbak van de gevel van een sigaretten- en snoepwinkeltje, jongens trapten tegen het plastic bord aan en daarmee hadden ze een 'godslasterlijke daad' verricht. Op de lichtbak hadden namelijk, behalve een reclame voor sigaretten, twee gezegdes uit de Koran gestaan en het op de grond gooien en vertrappen van het bord was een daad geworden die de doodstraf verdiende. De vijfenveertigjarige Rajah Masih, vader van zes kinderen en straatventer, werd opgepakt toen hij bij het winkeltje waar hij naast woonde stond toe te kijken en het bord op de grond viel. Hij werd later veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
Drie jaar na de tragische dood van bisschop John Joseph werd het doodvonnis van Ayub nog eens bevestigd door het Hooggerechtshof van Lahore. Toen de zaak uiteindelijk voorkwam bij het Opperste Gerechtshof in Islamabad werd hij van alle beschuldigingen vrijgesproken. Ayub Masih was weer vrij man. Maar ondertussen was zijn familie gedwongen het dorp te verlaten, had de buurman zijn grond en woning ingepikt, en was hij door moslimextremisten vogelvrij verklaard. Ayub Masih had geen leven meer in Pakistan. Met hulp van bisschop Andrew en van Claas kreeg hij asiel in de Verenigde Staten. Hij wordt er opgevangen door Amerikaanse katholieken. Maar hij kan nauwelijks lezen en schrijven, spreekt alleen een Punjabi-dialect, heeft geen opleiding en hij is er alleen, zonder zijn familie. Zijn ouders zijn te zwak en te oud om te werken, hun enige andere zoon werd invalide geslagen tijdens de arrestatie van Ayub en kan ook niet voor hen zorgen. Ze moeten leven van wat de bepaald niet rijke katholieke kerk in Pakistan hun af en toe toestopt.
Bisschop Andrew Francis, die misschien niet zo'n mannetjesputter is als bisschop John Joseph was, kan op maar één positieve stap komen die het regime van generaal Perveez Musharraf, bondgenoot van het Westen in de oorlog tegen het (islamitisch) terrorisme, heeft gezet in verband met blasfemiezaken; en dat is dat de doodstraf in geval van belediging van de Profeet niet altijd hoeft te worden opgelegd; een gevangenisstraf kan ook voldoende zijn. Fundamentalistische rechtsgeleerden zijn daar tegen. De blasfemiewetten, zeggen zij, behoren tot de islamitische wet, en de islamitische wet kent geen levenslange gevangenisstraf, wel de doodstraf. En wat de islamitische wet zegt, daar kan geen jota aan veranderd worden want die komt van Allah zelf en mensen mogen niet in zijn woorden schrappen.
Een paar maanden geleden werd in Lahore een man die was vrijgesproken van blasfemie op straat, buiten het gerechtsgebouw doodgeschoten. Het jaar daarvoor was een man nadat hij niet schuldig was bevonden aan godslastering naar zijn dorp in de Punjab teruggekeerd. Hij werd door een dolle menigte, aangevoerd door een islamitische geestelijke, gelyncht. Eerder was een rechter door een fanatieke moslim vermoord omdat hij in een andere blasfemiezaak de beschuldigde had vrijgesproken. Omstreeks diezelfde tijd werd Youssaf Ali, die de doodstraf had gekregen voor blasfemie, in de gevangenis van Lahore vermoord door een medegevangene, een jihadi die was veroordeeld omdat hij het zes jaar eerder als zijn plicht had gezien een, volgens hem, afvallige moslim te doden. De familie van de moordenaar vroeg na de moord op Youssaf Ali gratie aan: de moordenaar had, vonden zij, een goede daad verricht door de godslasteraar Youssaf Ali op te ruimen.
Generaal Musharraf beloofde in het jaar van de aanslagen op het World Trade Center in New York de blasfemiewetten te zullen hervormen. Hij wilde persoonlijk gewin van de aanklagers voorkomen. Zo zou een burger niet meer een aanklacht kunnen indienen maar zou alleen de politierechter dit, na onderzoek, kunnen doen. Zelfs deze bescheiden verandering is niet aangebracht. De fundamentalistische partijen maakten een hoop heisa en het voorstel stierf een stille dood. De komende jaren zal het, met de fundi's in de politieke lift, niet beter worden.
'Tussen de onafhankelijkheid in 1947 en de invoering van de eerste van de serie blasfemiewetten in 1985,' vertelt bisschop Andrew, 'is niet één christen veroordeeld wegens belediging van de islam. Daarna was het hek van de dam.'
De blasfemiewetten zijn een voorbeeld van het verval van de Pakistaanse samenleving met zijn honderdvijfenveertig miljoen mensen. Voor de christenen, net als de moslims en hindoes oorspronkelijke bewoners van Pakistan, is geen plaats meer in de Islamitische Republiek, zij worden niet gezien als 'echte Pakistani', de wet biedt hun geen bescherming in eigen land. Datzelfde heeft altijd gegolden voor het handjevol hindoes en sikhs dat nog is overgebleven in Pakistan.
(wordt vervolgd)
De baard van de profeet beledigd!
door Betsy Udink
De historische achtergrond bij dit verhaal is ontleend aan 'The christians of Pakistan, The passion of bishop John Joseph' van Linda S. Walbridge, Routledge Curzon, Londen, 2003., Dit artikel is een bekorte versie van het gelijknamige verhaal uit de bundel 'De verjaardag van de Profeet' van Marcel Kurpershoek en Betsy, Udink, het nieuwjaarsgeschenk van de uitgeverijen Contact, L.J.Veen, de Prom, Business Contact, Atlas, Augustus, Houtekiet, Pandora en Olympus. (niet verkrijgbaar in de boekhandel.)
'Ayub Masih woonde in een dorp in de buurt van Sahiwal. Zijn buurman, een moslim, had een aanklacht tegen hem ingediend. Volgens hem had Ayub het boek The Satanic Verses van Salman Rushdie geprezen en had hij de Profeet 'oompje Mohammed' genoemd. Ayub ontkende dat hij zoiets gezegd had. De buurman, zei hij, probeerde al lange tijd zijn woning en zijn lapje grond af te pakken.' De schrijfster Betsy Udink beschrijft het leven in Pakistan onder de blasfemiewetten die tussen 1985 en 1988 aan het strafrecht werden toegevoegd door de fundamentalistische dictator Zia ul-Haq. 'Het meest huiveringwekkende tussen al die navrante blasfemiezaken is het geval van dr. Younnas Sheich.'
Bisschop dr. Andrew Francis ontmoette ik voor het eerst in Lahore, op het kantoor van het Centre for Legal Aid, Assistance and Settlement (Claas), een christelijke mensenrechtenorganisatie. Deze organisatie geeft juridische bijstand aan slachtoffers van de Pakistaanse blasfemiewetten. In Apna Gah in Lahore, een soort Blijf-van-mijn-lijfhuis, vangen de bisschop en zijn mensen weggelopen, christelijke meisjes op. Zij hebben allen hetzelfde verhaal: ze zijn door een buurman of een ver familielid of door hun landeigenaar gedwongen met een moslimman te trouwen en zich tot de islam te bekeren. Als ze erin slagen aan hun schoonfamilie te ontsnappen, kunnen ze op geen enkel recht aanspraak maken. Bij hun ouders - christenen - mogen ze niet wonen: de meisjes zijn voor de wet moslim, en christenen, ook al zijn het hun bloedeigen vader en moeder, hebben geen zeggenschap over moslims. Hebben de weggelopen meisjes zelf kinderen en willen ze die bij zich houden, dan worden ze wel beschouwd als christenen. Met dezelfde gevolgen: de kinderen zijn moslims omdat hun vader moslim is, en hun christelijke moeder krijgt niet de voogdij.
Verkrachte meisjes krijgen in dit tehuis ook onderdak. Christelijk of moslim - de moraal in Pakistan is hetzelfde: het slachtoffer van een verkrachting hoort er niet meer bij, niet meer bij haar familie, niet meer bij haar dorp. Als ze al niet door familie wordt omgebracht, dan wordt ze in ieder geval op straat gezet. Ze heeft geen onderdak en geen eten. Het enige alternatief voor prostitutie is Apna Gah.
Bisschop Andrew was net uit Feisalabad gekomen, een grote textielstad ten westen van Lahore. Daar had hij de dag ervoor de herdenking bijgewoond van de zelfmoord van monseigneur John Joseph, de eerste rooms-katholieke Punjabi-priester die het tot bisschop had gebracht. Bisschop John Joseph stond aan het hoofd van het diocees Feisalabad. Hij was een mensenrechtenactivist, kwam op voor de allerzwaksten, en streed de laatste tien jaar van zijn leven tegen de blasfemiewetten. Zonder succes. Zijn graven - hij heeft er twee: één in de kathedraal van Feisalabad waar zijn lichaam ligt, en één in zijn geboortedorp waar zijn bebloede kleren worden bewaard - zijn bedevaartsoorden geworden.
De blasfemiewetten werden tussen 1985 en 1988 aan het strafrecht toegevoegd door de fundamentalistische dictator Zia ul-Haq, en zijn nooit meer, ook niet onder de regeringen van de seculiere moslims Benazir Bhutto en generaal Perveez Musharraf afgeschaft of veranderd. De kern van die wetten - het zijn er drie - is dat iemand die zich schuldig maakt aan het bezoedelen van de naam van de Profeet van de islam en van de Koran automatisch de doodstraf krijgt. Het is in Pakistan vrij makkelijk om iemand van godslastering te beschuldigen en daarmee diens leven te ruïneren. Slachtoffers zijn christenen maar ook moslims, en met een enkele uitzondering komen ze uit de laagste klassen. Meestal is het zo dat de ene, ongeletterde misdeelde de strop om de hals van zijn medepauper doet. Hoewel: alleen een moslim kan zich beledigd voelen, een christen niet, die kan geen zaak beginnen tegen een muzelman die lasterlijke praatjes heeft rondgestrooid over zijn God of over de Zoon van God of over moeder Maria.
Een ander van blasfemie beschuldigen is een geweldig middel gebleken om diens baan, diens woning, of diens grond in te pikken, of een politieke carrière te breken.
Op de avond van 6 mei 1998 schoot bisschop John Joseph voor de ingang tot het gerechtshof van Sahiwal, een stad ten zuiden van Feisalabad, zich een kogel door het hoofd. Nog geen week eerder was in diezelfde rechtbank de half-analfabete zesentwintigjarige Ayub Masih wegens belediging van de profeet Mohammed ter dood veroordeeld.
Ayub Masih woonde in een dorp in de buurt van Sahiwal. Zijn buurman, een moslim, had een aanklacht tegen hem ingediend. Volgens hem had Ayub het boek The Satanic Verses van Salman Rushdie geprezen en had hij de Profeet 'oompje Mohammed' genoemd. Ayub ontkende dat hij zoiets gezegd had. De buurman, zei hij, probeerde al lange tijd zijn woning en zijn lapje grond af te pakken.
Twee jaar zat Ayub in de gevangenis voordat zijn zaak in behandeling werd genomen. Hij werd ter dood veroordeeld. Een paar dagen later benam zijn bisschop John Joseph, die zich intensief had ingezet voor de vrijlating van Ayub, zich van het leven. De prelaat had gehoopt dat zijn daad zou leiden tot nationale en internationale druk op de regering in Islamabad om de blasfemiewetten af te schaffen. Vergeefse hoop. 'In de jaren na zijn dood is het aantal blasfemiezaken enorm toegenomen,' zegt bisschop Andrew.
De suïcide van de bisschop leidde overal in de Punjab tot rellen, woede-uitbarstingen van christenen, en die leverden een nieuw geval op van blasfemie. Tijdens de ongeregeldheden viel een lichtbak van de gevel van een sigaretten- en snoepwinkeltje, jongens trapten tegen het plastic bord aan en daarmee hadden ze een 'godslasterlijke daad' verricht. Op de lichtbak hadden namelijk, behalve een reclame voor sigaretten, twee gezegdes uit de Koran gestaan en het op de grond gooien en vertrappen van het bord was een daad geworden die de doodstraf verdiende. De vijfenveertigjarige Rajah Masih, vader van zes kinderen en straatventer, werd opgepakt toen hij bij het winkeltje waar hij naast woonde stond toe te kijken en het bord op de grond viel. Hij werd later veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
Drie jaar na de tragische dood van bisschop John Joseph werd het doodvonnis van Ayub nog eens bevestigd door het Hooggerechtshof van Lahore. Toen de zaak uiteindelijk voorkwam bij het Opperste Gerechtshof in Islamabad werd hij van alle beschuldigingen vrijgesproken. Ayub Masih was weer vrij man. Maar ondertussen was zijn familie gedwongen het dorp te verlaten, had de buurman zijn grond en woning ingepikt, en was hij door moslimextremisten vogelvrij verklaard. Ayub Masih had geen leven meer in Pakistan. Met hulp van bisschop Andrew en van Claas kreeg hij asiel in de Verenigde Staten. Hij wordt er opgevangen door Amerikaanse katholieken. Maar hij kan nauwelijks lezen en schrijven, spreekt alleen een Punjabi-dialect, heeft geen opleiding en hij is er alleen, zonder zijn familie. Zijn ouders zijn te zwak en te oud om te werken, hun enige andere zoon werd invalide geslagen tijdens de arrestatie van Ayub en kan ook niet voor hen zorgen. Ze moeten leven van wat de bepaald niet rijke katholieke kerk in Pakistan hun af en toe toestopt.
Bisschop Andrew Francis, die misschien niet zo'n mannetjesputter is als bisschop John Joseph was, kan op maar één positieve stap komen die het regime van generaal Perveez Musharraf, bondgenoot van het Westen in de oorlog tegen het (islamitisch) terrorisme, heeft gezet in verband met blasfemiezaken; en dat is dat de doodstraf in geval van belediging van de Profeet niet altijd hoeft te worden opgelegd; een gevangenisstraf kan ook voldoende zijn. Fundamentalistische rechtsgeleerden zijn daar tegen. De blasfemiewetten, zeggen zij, behoren tot de islamitische wet, en de islamitische wet kent geen levenslange gevangenisstraf, wel de doodstraf. En wat de islamitische wet zegt, daar kan geen jota aan veranderd worden want die komt van Allah zelf en mensen mogen niet in zijn woorden schrappen.
Een paar maanden geleden werd in Lahore een man die was vrijgesproken van blasfemie op straat, buiten het gerechtsgebouw doodgeschoten. Het jaar daarvoor was een man nadat hij niet schuldig was bevonden aan godslastering naar zijn dorp in de Punjab teruggekeerd. Hij werd door een dolle menigte, aangevoerd door een islamitische geestelijke, gelyncht. Eerder was een rechter door een fanatieke moslim vermoord omdat hij in een andere blasfemiezaak de beschuldigde had vrijgesproken. Omstreeks diezelfde tijd werd Youssaf Ali, die de doodstraf had gekregen voor blasfemie, in de gevangenis van Lahore vermoord door een medegevangene, een jihadi die was veroordeeld omdat hij het zes jaar eerder als zijn plicht had gezien een, volgens hem, afvallige moslim te doden. De familie van de moordenaar vroeg na de moord op Youssaf Ali gratie aan: de moordenaar had, vonden zij, een goede daad verricht door de godslasteraar Youssaf Ali op te ruimen.
Generaal Musharraf beloofde in het jaar van de aanslagen op het World Trade Center in New York de blasfemiewetten te zullen hervormen. Hij wilde persoonlijk gewin van de aanklagers voorkomen. Zo zou een burger niet meer een aanklacht kunnen indienen maar zou alleen de politierechter dit, na onderzoek, kunnen doen. Zelfs deze bescheiden verandering is niet aangebracht. De fundamentalistische partijen maakten een hoop heisa en het voorstel stierf een stille dood. De komende jaren zal het, met de fundi's in de politieke lift, niet beter worden.
'Tussen de onafhankelijkheid in 1947 en de invoering van de eerste van de serie blasfemiewetten in 1985,' vertelt bisschop Andrew, 'is niet één christen veroordeeld wegens belediging van de islam. Daarna was het hek van de dam.'
De blasfemiewetten zijn een voorbeeld van het verval van de Pakistaanse samenleving met zijn honderdvijfenveertig miljoen mensen. Voor de christenen, net als de moslims en hindoes oorspronkelijke bewoners van Pakistan, is geen plaats meer in de Islamitische Republiek, zij worden niet gezien als 'echte Pakistani', de wet biedt hun geen bescherming in eigen land. Datzelfde heeft altijd gegolden voor het handjevol hindoes en sikhs dat nog is overgebleven in Pakistan.
(wordt vervolgd)