MO_NL
06-04-04, 11:45
Etnische lobbygroepen hebben te veel invloed op de Amerikaanse buitenlandse politiek. Voor geen groep geldt dat sterker dan voor de Israël-lobby. Door politieke donaties, overheidsbenoemingen en invloed van de media vraagt de lobby – en meestal krijgt ze dat ook – onvoorwaardelijke steun voor Israël. Hoe gaat dat in zijn werk?
Door Michael Lind
Tot voor kort was het Midden-Oosten beleid van Amerika deel van zijn globale strategie, die er primair op gericht was om de Sovjet Unie te verhinderen Amerikaanse bondgenoten in Europa en Azië te intimideren. Groot Brittannië was tot de jaren zestig de dominante westerse macht in het Midden-Oosten en Amerikaanse macht werd tot het einde van de Koude Oorlog in een groot deel van de regio gepareerd door de Sovjet Unie.
Als een crisis in de regio ontbreekt, dan tonen de nationale veiligheidselite en de brede bevolking zich nogal onverschillig. Daardoor is het Amerikaanse beleid in de greep gekomen van twee binnenlandse lobbies, één van etnische en één van economische aard: de Israël-lobby en die van de olieindustrie.
Deze lobbies liggen soms overhoop, zoals over Amerikaanse wapenverkopen aan Saudi Arabië. De tijden zijn veranderd. De ineenstorting van het Sovjet imperium heeft een machtsvacuüm geschapen dat de Verenigde Staten hebben opgevuld, eerst rondom de Perzische Golf en nu in Centraal-Azië. Het Midden-Oosten is nu de focus geworden van de Amerikaanse buitenlandse politiek, een feit dat op de meest schokkende manier werd onderstreept door de aanslagen van El Qaeda op New York en Washington. Het is hoog tijd voor een debat binnen de VS over de doelstellingen en methoden van het Amerikaanse beleid in het Midden-Oosten. Helaas komt een dergelijk frank en vrij debat niet tot stand vanwege de disproportionele invloed van de Israël-lobby.
DUBBELE STANDAARD
De Israël-lobby verstoort de Amerikaanse buitenlandse politiek op een aantal manieren. De bezetting van de West Bank en Gaza, mogelijk gemaakt met Amerikaanse wapens en geld, jaagt anti-Amerikaanse gevoelens aan in Arabische en Moslimlanden. De uitbreiding van Israëlische nederzettingen op Palestijns grondgebied maakt een lachertje van Amerikaanse steun voor zelfbeschikking van Kosovo, Oost Timor en Tibet.
De Amerikaanse strategie van gelijktijdige containment van Irak èn Iran komt Israël goed van pas, maar gaat in tegen de logica van realpolitik en strijkt de meeste Amerikaanse bondgenoten tegen de haren in. Kijken we buiten de regio, dan wordt het Amerikaanse beleid tegenover de verspreiding van kernwapens ondermijnd door de dubbele standaard die heeft geleid tot het negeren van Israëls kernwapenprogramma terwijl dat van landen als India en Pakistan uitgebreid werd veroordeeld.
Het ontbrekende debat in de Verenigde Staten is er niet één tussen Amerikanen die Israël willen zien overleven en zij die Israël vernietigd willen zien. De VS zouden Israëls bestaanrecht binnen internationaal erkende grenzen moeten steunen, net als de verdediging daarvan. Wat nodig is, is een debat tussen hen die de Amerikaanse steun voor Israël willen koppelen aan het gedrag van Israël, vanuit het oogpunt van Amerika's eigen strategische doelstellingen en morele idealen, en hen die zo'n koppeling afwijzen.
Voor de Amerikaanse Israël-lobby, zo merkt Tony Smith op in zijn studie Foreign Attachments: The Power of Ethnic Groups in the Making of American Foreign Policy , betekent een opstelling als ‘een vriend van Israël' of ‘pro-Israël' blijkbaar iets heel eenvoudigs: ‘dat Israël op eigen houtje kan besluiten wat de voorwaarden zijn voor relaties met zijn Arabische buren en dat de VS daarmee in moeten stemmen, wat die voorwaarden ook mogen zijn.' De Israël-lobby is een van de vele Amerikaanse pressiegroepen. Het is een los samenhangend netwerk van individuen en organisaties met als belangrijkste exponenten het Israel Public Affairs Committee (AIPAC) – door de Detroit Jewish News beschreven als ‘een waar trainingskamp voor stafleden op Capitol Hill' – en de Conference of Presidents of Major American Jewish Organisations.
De Israël-lobby is niet synoniem met de veel diversere Joods-Amerikaanse gemeenschap. Veel Joods-Amerikanen hebben moeite met het beleid van de Israëlische regering en sommige voeren er actief campagne tegen, terwijl sommige niet-joodse Amerikanen – de meeste van hen christelijk-rechts – een significante rol spelen in de lobby. Zelfs pro- Israël groepen verschillen van mening over het Israëlische beleid. Volgens Matthew Dorf in de Jewish Telegraphic Agency : ‘De Zionist Organisation of America lobbyt in het Congres om het vredesproces te vertragen. Ze krijgen vooral steun van Republikeinen. Tegelijkertijd proberen het Israel Policy Forum en Americans for Peace Now dat proces juist te bevorderen. Zij vinden het meeste gehoor bij Democraten.'
MOEILIJK UIT TE LEGGEN
De Israël-lobby is eensgezind, niet over wat Israël doet maar wel over Amerikaans beleid ten opzichte van Israël. Hoe gevarieerd verder ook, alle onderdelen van de pro-Israël-coalitie steunen twee zaken.
De eerste is de gigantische financiële hulp voor Israël. Zoals Stephen M. Walt schrijft in International Security (Winter 2001/02), ‘In 1967 waren de defensieuitgaven van Israël minder dan de helft van de totale uitgaven tezamen van Egypte, Irak, Jordanië en Syrië; nu zijn de defensie-uitgaven van Israël dertig procent hoger dan de gecombineerde uitgaven van deze vier Arabische landen.' Israël ontvangt meer Amerikaanse hulp dan welk andere land dan ook: drie miljard dollar per jaar, waarvan tweederde in de vorm militaire subsidies.
Naast deze hulp eist de Israël-lobby onvoorwaardelijke Amerikaanse diplomatieke bescherming van Israël binnen de Verenigde Naties en andere fora.
Tot op zekere hoogte is daar aanleiding toe; de VS hadden gelijk dat ze de rituele ‘Zionisme-is-racisme'- retoriek van een conctie van kleptocratieën en politiestaten verwierpen. De VS deden er echter verkeerd aan om herhaaldelijk de pogingen te blokkeren van hun belangrijkste democratische bondgenoten om de Israëlische repressie en de kolonisering van de bezette gebieden te veroordelen.
Het is moeilijk om een direct oorzakelijk verband aan te wijzen tussen de macht van de lobby en Amerikaanse stellingnames. Maar in het Midden-Oosten valt het moeilijk uit te leggen waarom Amerika geen druk heeft uitgeoefend op Israël om een finale land-for-peace -oplossing te accepteren – vooral sinds de Oslo-verdragen van 1993 – zonder de invloed van de Israël-lobby te beschouwen. De invloed van de lobby is gemakkelijker vast te stellen als je kijkt naar de manier waarop Amerikaanse stellingnames op meer specifieke onderdelen van het conflict zijn gewijzigd. Zo werden de Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden tijdens de regering Carter als ‘illegaal' beschouwd. Onder Reagan werden ze een ‘obstakel' voor vrede en nu zijn ze enkel een ‘complicerende factor'. Hetzelfde geldt voor Oost-Jeruzalem: eerst werd het door de Verenigde Staten beschouwd als een deel van de bezette gebieden, de laatste tijd is de status ervan heel wat tweeslachtiger geworden.
GEEN TRADITIONELE STEMMACHINE
Dat een deel van de Amerikaanse burgers bezorgd is over het lot van hun eigen etnische groep of eigen geloof in andere landen, is niets nieuws. De Iers- Amerikaanse, Cubaans-Amerikaanse en Grieks- Amerikaanse lobbies hebben aanwijsbare invloed gehad op de Amerikaanse buitenlandse politiek. En algemeen wordt het paaien van kiezers met Oost- Europese familieleden doorslaggevend geacht bij president Clintons besluit in 1996 om de NAVO uit te breiden. Niettemin is de Israël-lobby anders qua strategie en qua samenstelling dan andere historische Amerikaanse etnische lobbies.
De meest etnische lobbies – de Duitse en de Ierse waren in het verleden het meest invloedrijk – baseerden hun invloed op aantallen stemmen, niet op geld. (De meeste immigrantengroepen waren in eerste instantie relatief arm en verloren hun etnische identiteit naarmate ze welvarender werden.) De invloed van deze lobbies was meestal beperkt tot de steden en de staten waarin bepaalde etnische groepen waren geconcentreerd – Ieren in Boston, Duitsers in Milwaukee, Cubanen in Miami.
De opkomende Hispanic lobby is vergelijkbaar in zijn geografische beperking. De kleine Joods-Amerikaanse bevolkingsgroep (ongeveer twee procent) heeft een hoge concentratie in New York, Los Angeles, Miami en een paar andere regio's.
De Israël-lobby is echter geen traditionele etnische stemmachine; het is primair een etnische donatiemachine. Als enige van de etno-politieke machines in de VS heeft de Israël lobby de technieken overgenomen van nationale lobbies die gebaseerd zijn op economische belangen (zowel die van de ondernemers als van de vakbonden) of sociale onderwerpen (de National Rifle Association, pro- en anti-abortusgroepen). De lobby gebruikt nationale donaties, vaak gestuurd via lokale organisaties als Tennesseans for Better Goverment en de Walters Construction Management Political Committee of Colorado om Congresleden in gebieden waar weinig joodse kiezers wonen te beïnvloeden.
Stephen Steinlight beschrijft in een essay voor het Centre for Immigration Studies hoe de Israël-lobby donaties gebruikt om gekozen vertegenwoordigers te beïnvloeden: ‘Totdat er een herziening is van de campagnefinanciering ... zal de rijkdom van de joodse gemeenschap significante voordelen geven.
We zullen leden van het Congres paaien en gepaaid worden. Die macht wordt uitgeoefend binnen het politieke systeem op alle niveaus door middel van soft money en vooral het verschaffen van out-ofstate - fondsen aan kandidaten die zich pro-Israël opstellen.' Steinlight voegt daaraan toe: ‘Nog een hele generatie zal de joodse gemeenschap kunnen verdelen en heersen, en selectieve coalities die onze agenda ondersteunen aan kunnen gaan.' De macht van de Israël-lobby wordt niet alleen uitgeoefend met campagnebijdragen, maar ook door invloed op overheidsbenoemingen. Tot voor kort verschilden de Democraten en de Republikeinen in hun houding tegenover de lobby, maar nu worden beide partijen er significant door beïnvloed.
wordt vervolgd
Door Michael Lind
Tot voor kort was het Midden-Oosten beleid van Amerika deel van zijn globale strategie, die er primair op gericht was om de Sovjet Unie te verhinderen Amerikaanse bondgenoten in Europa en Azië te intimideren. Groot Brittannië was tot de jaren zestig de dominante westerse macht in het Midden-Oosten en Amerikaanse macht werd tot het einde van de Koude Oorlog in een groot deel van de regio gepareerd door de Sovjet Unie.
Als een crisis in de regio ontbreekt, dan tonen de nationale veiligheidselite en de brede bevolking zich nogal onverschillig. Daardoor is het Amerikaanse beleid in de greep gekomen van twee binnenlandse lobbies, één van etnische en één van economische aard: de Israël-lobby en die van de olieindustrie.
Deze lobbies liggen soms overhoop, zoals over Amerikaanse wapenverkopen aan Saudi Arabië. De tijden zijn veranderd. De ineenstorting van het Sovjet imperium heeft een machtsvacuüm geschapen dat de Verenigde Staten hebben opgevuld, eerst rondom de Perzische Golf en nu in Centraal-Azië. Het Midden-Oosten is nu de focus geworden van de Amerikaanse buitenlandse politiek, een feit dat op de meest schokkende manier werd onderstreept door de aanslagen van El Qaeda op New York en Washington. Het is hoog tijd voor een debat binnen de VS over de doelstellingen en methoden van het Amerikaanse beleid in het Midden-Oosten. Helaas komt een dergelijk frank en vrij debat niet tot stand vanwege de disproportionele invloed van de Israël-lobby.
DUBBELE STANDAARD
De Israël-lobby verstoort de Amerikaanse buitenlandse politiek op een aantal manieren. De bezetting van de West Bank en Gaza, mogelijk gemaakt met Amerikaanse wapens en geld, jaagt anti-Amerikaanse gevoelens aan in Arabische en Moslimlanden. De uitbreiding van Israëlische nederzettingen op Palestijns grondgebied maakt een lachertje van Amerikaanse steun voor zelfbeschikking van Kosovo, Oost Timor en Tibet.
De Amerikaanse strategie van gelijktijdige containment van Irak èn Iran komt Israël goed van pas, maar gaat in tegen de logica van realpolitik en strijkt de meeste Amerikaanse bondgenoten tegen de haren in. Kijken we buiten de regio, dan wordt het Amerikaanse beleid tegenover de verspreiding van kernwapens ondermijnd door de dubbele standaard die heeft geleid tot het negeren van Israëls kernwapenprogramma terwijl dat van landen als India en Pakistan uitgebreid werd veroordeeld.
Het ontbrekende debat in de Verenigde Staten is er niet één tussen Amerikanen die Israël willen zien overleven en zij die Israël vernietigd willen zien. De VS zouden Israëls bestaanrecht binnen internationaal erkende grenzen moeten steunen, net als de verdediging daarvan. Wat nodig is, is een debat tussen hen die de Amerikaanse steun voor Israël willen koppelen aan het gedrag van Israël, vanuit het oogpunt van Amerika's eigen strategische doelstellingen en morele idealen, en hen die zo'n koppeling afwijzen.
Voor de Amerikaanse Israël-lobby, zo merkt Tony Smith op in zijn studie Foreign Attachments: The Power of Ethnic Groups in the Making of American Foreign Policy , betekent een opstelling als ‘een vriend van Israël' of ‘pro-Israël' blijkbaar iets heel eenvoudigs: ‘dat Israël op eigen houtje kan besluiten wat de voorwaarden zijn voor relaties met zijn Arabische buren en dat de VS daarmee in moeten stemmen, wat die voorwaarden ook mogen zijn.' De Israël-lobby is een van de vele Amerikaanse pressiegroepen. Het is een los samenhangend netwerk van individuen en organisaties met als belangrijkste exponenten het Israel Public Affairs Committee (AIPAC) – door de Detroit Jewish News beschreven als ‘een waar trainingskamp voor stafleden op Capitol Hill' – en de Conference of Presidents of Major American Jewish Organisations.
De Israël-lobby is niet synoniem met de veel diversere Joods-Amerikaanse gemeenschap. Veel Joods-Amerikanen hebben moeite met het beleid van de Israëlische regering en sommige voeren er actief campagne tegen, terwijl sommige niet-joodse Amerikanen – de meeste van hen christelijk-rechts – een significante rol spelen in de lobby. Zelfs pro- Israël groepen verschillen van mening over het Israëlische beleid. Volgens Matthew Dorf in de Jewish Telegraphic Agency : ‘De Zionist Organisation of America lobbyt in het Congres om het vredesproces te vertragen. Ze krijgen vooral steun van Republikeinen. Tegelijkertijd proberen het Israel Policy Forum en Americans for Peace Now dat proces juist te bevorderen. Zij vinden het meeste gehoor bij Democraten.'
MOEILIJK UIT TE LEGGEN
De Israël-lobby is eensgezind, niet over wat Israël doet maar wel over Amerikaans beleid ten opzichte van Israël. Hoe gevarieerd verder ook, alle onderdelen van de pro-Israël-coalitie steunen twee zaken.
De eerste is de gigantische financiële hulp voor Israël. Zoals Stephen M. Walt schrijft in International Security (Winter 2001/02), ‘In 1967 waren de defensieuitgaven van Israël minder dan de helft van de totale uitgaven tezamen van Egypte, Irak, Jordanië en Syrië; nu zijn de defensie-uitgaven van Israël dertig procent hoger dan de gecombineerde uitgaven van deze vier Arabische landen.' Israël ontvangt meer Amerikaanse hulp dan welk andere land dan ook: drie miljard dollar per jaar, waarvan tweederde in de vorm militaire subsidies.
Naast deze hulp eist de Israël-lobby onvoorwaardelijke Amerikaanse diplomatieke bescherming van Israël binnen de Verenigde Naties en andere fora.
Tot op zekere hoogte is daar aanleiding toe; de VS hadden gelijk dat ze de rituele ‘Zionisme-is-racisme'- retoriek van een conctie van kleptocratieën en politiestaten verwierpen. De VS deden er echter verkeerd aan om herhaaldelijk de pogingen te blokkeren van hun belangrijkste democratische bondgenoten om de Israëlische repressie en de kolonisering van de bezette gebieden te veroordelen.
Het is moeilijk om een direct oorzakelijk verband aan te wijzen tussen de macht van de lobby en Amerikaanse stellingnames. Maar in het Midden-Oosten valt het moeilijk uit te leggen waarom Amerika geen druk heeft uitgeoefend op Israël om een finale land-for-peace -oplossing te accepteren – vooral sinds de Oslo-verdragen van 1993 – zonder de invloed van de Israël-lobby te beschouwen. De invloed van de lobby is gemakkelijker vast te stellen als je kijkt naar de manier waarop Amerikaanse stellingnames op meer specifieke onderdelen van het conflict zijn gewijzigd. Zo werden de Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden tijdens de regering Carter als ‘illegaal' beschouwd. Onder Reagan werden ze een ‘obstakel' voor vrede en nu zijn ze enkel een ‘complicerende factor'. Hetzelfde geldt voor Oost-Jeruzalem: eerst werd het door de Verenigde Staten beschouwd als een deel van de bezette gebieden, de laatste tijd is de status ervan heel wat tweeslachtiger geworden.
GEEN TRADITIONELE STEMMACHINE
Dat een deel van de Amerikaanse burgers bezorgd is over het lot van hun eigen etnische groep of eigen geloof in andere landen, is niets nieuws. De Iers- Amerikaanse, Cubaans-Amerikaanse en Grieks- Amerikaanse lobbies hebben aanwijsbare invloed gehad op de Amerikaanse buitenlandse politiek. En algemeen wordt het paaien van kiezers met Oost- Europese familieleden doorslaggevend geacht bij president Clintons besluit in 1996 om de NAVO uit te breiden. Niettemin is de Israël-lobby anders qua strategie en qua samenstelling dan andere historische Amerikaanse etnische lobbies.
De meest etnische lobbies – de Duitse en de Ierse waren in het verleden het meest invloedrijk – baseerden hun invloed op aantallen stemmen, niet op geld. (De meeste immigrantengroepen waren in eerste instantie relatief arm en verloren hun etnische identiteit naarmate ze welvarender werden.) De invloed van deze lobbies was meestal beperkt tot de steden en de staten waarin bepaalde etnische groepen waren geconcentreerd – Ieren in Boston, Duitsers in Milwaukee, Cubanen in Miami.
De opkomende Hispanic lobby is vergelijkbaar in zijn geografische beperking. De kleine Joods-Amerikaanse bevolkingsgroep (ongeveer twee procent) heeft een hoge concentratie in New York, Los Angeles, Miami en een paar andere regio's.
De Israël-lobby is echter geen traditionele etnische stemmachine; het is primair een etnische donatiemachine. Als enige van de etno-politieke machines in de VS heeft de Israël lobby de technieken overgenomen van nationale lobbies die gebaseerd zijn op economische belangen (zowel die van de ondernemers als van de vakbonden) of sociale onderwerpen (de National Rifle Association, pro- en anti-abortusgroepen). De lobby gebruikt nationale donaties, vaak gestuurd via lokale organisaties als Tennesseans for Better Goverment en de Walters Construction Management Political Committee of Colorado om Congresleden in gebieden waar weinig joodse kiezers wonen te beïnvloeden.
Stephen Steinlight beschrijft in een essay voor het Centre for Immigration Studies hoe de Israël-lobby donaties gebruikt om gekozen vertegenwoordigers te beïnvloeden: ‘Totdat er een herziening is van de campagnefinanciering ... zal de rijkdom van de joodse gemeenschap significante voordelen geven.
We zullen leden van het Congres paaien en gepaaid worden. Die macht wordt uitgeoefend binnen het politieke systeem op alle niveaus door middel van soft money en vooral het verschaffen van out-ofstate - fondsen aan kandidaten die zich pro-Israël opstellen.' Steinlight voegt daaraan toe: ‘Nog een hele generatie zal de joodse gemeenschap kunnen verdelen en heersen, en selectieve coalities die onze agenda ondersteunen aan kunnen gaan.' De macht van de Israël-lobby wordt niet alleen uitgeoefend met campagnebijdragen, maar ook door invloed op overheidsbenoemingen. Tot voor kort verschilden de Democraten en de Republikeinen in hun houding tegenover de lobby, maar nu worden beide partijen er significant door beïnvloed.
wordt vervolgd