Marsipulami
17-04-04, 23:40
"De straatkinderen waren mijn echte familie"
Het verhaal van een asielzoeker uit Kameroen die als minderjarige naar Hasselt kwam.
Spaanders had een gesprek met Serge uit Kameroen. Om privacyredenen is die naam -net zoals andere namen die voorkomen in dit interview- verzonnen. Serge kwam twee jaar geleden als minderjarige asielzoeker naar België. Thans woont hij in Hasselt. Hij zoekt met vallen en opstaan zijn weg in onze samenleving. Hoewel hij in zijn herkomstland slechts korte tijd naar school ging, is hij erg leergierig en leert hij snel razendsnel allerlei dingen bij. Hij spreekt behalve zijn moedertaal ook vlot Engels en Frans. Ook in het Nederlands -de voertaal van dit interview- kan hij zich heel behoorlijk uitdrukken. Hij is erg open en is in staat om uiterst gedetailleerde informatie te geven over zijn levensverhaal. Dat is een erg triest en gewelddadig verhaal, waarvan hij moeilijk los kan komen om de draad van zijn leven weer op te pakken. Dit interview en het herlezen ervan heeft Serge veel moeite gekost. Regelmatig valt het gesprek stil en herbeleefde Serge de emoties van een aantal bijzonder pijnlijke en mensonterende ervaringen. Toch relativeert hij zo nu en dan al schaterlachend zijn persoonlijk leed. Bovendien vergeeft hij de witte Belgen probleemloos hun wantrouwen en de soms racistische bejegening waarvan hij als gevolg van zijn zwarte huidskleur regelmatig het slachtoffer is. Hieronder volgt zijn verhaal.
"Mijn naam is Serge. Ik werd geboren in 1984 in Douala. Douala is een Atlantische havenstad in het zuiden van Kameroen. De stad telt 1.2 miljoen inwoners en ligt op enkele honderden kilometers van de hoofdstad Yaoundé.
Thuis
Ik woonde thuis samen met mijn vader en moeder, een oudere broer en een zusje dat nog enkele jaren jonger is dan ik. Mijn vader werd een paar jaren geleden doodgeschoten door de politie. Ze zeiden dat hij met zijn motor was doorgereden toen hem een bevel tot stoppen gegeven werd. Of het precies zo gegaan is kan ik niet weten. In Kameroen worden vaak mensen doodgeschoten door de politie. De 'officiële' verklaringen die achteraf worden gegeven kan je niet vertrouwen. Mijn oudere broer kwam kort nadien om bij een ongeval. Hij was elektricien. Hij stierf als gevolg van elektrocutie tijdens zijn werk. Mijn moeder en mijn jongere zus ben ik kwijtgeraakt. Toen ik naar Kameroen telefoneerde vanuit België wist een vriend van mij alleen te vertellen dat ze vertrokken waren uit ons voormalig huis. Ik weet niet waar ze nu zijn of hoe ik hen kan bereiken. Ik hoop van harte dat hen niets ergs is overkomen. Ik zou graag weten hoe het met hen is, maar ik weet niet hoe ik hen kan terugvinden. Zij weten niet dat ik nu in België woon.
De straatkinderen waren mijn echte familie
Toen ik elf was liep ik thuis weg. Mijn vader was heel streng. Tussen mijn elfde en mijn zeventiende leefde ik op straat. In Kameroen leven er veel kinderen op die manier. We sliepen vaak met een groep van dertig kinderen onder de brug over de Wouririvier die langs Douala stroomt. Dicht bij de rivier was het heerlijk koel. Kameroen heeft een bloedheet tropisch klimaat. De kinderen waarmee ik op straat leefde waren mijn echte familie. We kwamen altijd op voor elkaar. Als er iemand geld of eten had, dan deelden we dat zoveel mogelijk.
Ik heb nooit gebedeld in Kameroen. Ik wilde niet zomaar geld krijgen, ik wilde veel liever werken voor het geld dat ik nodig had om te overleven. Ik was dan ook steeds op zoek naar een of andere klus waarmee ik wat geld kon verdienen. In mijn land zijn er veel mensen die aan lepra lijden. Die kunnen enkel bedelen om te overleven. Als ik zelf geld had, dan gaf ik altijd iets aan deze mensen. Ikzelf verkocht als straatventer allerlei dingen zoals gordijnen en ananas. Soms moesten we stelen om onze honger te stillen.
De politie in Kameroen is erg brutaal en maakt altijd jacht op straatkinderen. Ze konden ons herkennen aan onze armoedige kleding en aan ons gedrag. Als ze ons te pakken kregen, werden we zonder noemenswaardige redenen geslagen. Ze brachten ons nadien meestal naar een weeshuis. Ik heb tweemaal in een zo'n huis gezeten. In die instellingen waren er strenge regels waaraan de meesten onder ons niet konden wennen. De straat daarentegen was onze vrijheid en onze echte thuis. Daarom probeerden we ervoor te zorgen dat de politie ons niet te pakken kon krijgen. Ik was altijd op mijn hoede voor politieagenten.
Executie op de plaats van de 'misdaad'
Op een keer was ik samen met twee vrienden. We hadden honger en geen geld om eten te kopen. Meestal konden we wel een beetje geld verdienen met het bewaken van auto's van rijke mensen. Die avond was er echter veel politie in de buurt. Met het bewaken van auto's zouden we teveel opvallen als straatkinderen. De politie zou ons dan vragen komen stellen en zonder twijfel oppakken. Eén van ons stelde voor om in te breken in een winkeltje met voedingswaren. Ik had zoiets nooit eerder gedaan. Ik was doodsbang maar ging toch maar mee. We klommen door een raam naar binnen en we zochten in het donker naar eten. Ik vond een potje yoghurt in een frigo. Ik beefde van angst en stond te trillen op mijn benen. Ik liet het potje per ongeluk uit mijn handen vallen. Het yoghurtpotje raakte een lichtschakelaar van een staande lamp. Het licht ging aan en mijn vrienden dachten dat we op heterdaad betrapt werden. We sloegen ijlings op de vlucht en maakten daarbij te veel lawaai. Op straat had de politie daardoor iets verdachts gemerkt. Ze zagen dat drie kinderen op de vlucht sloegen. Ze brulden dat we moesten blijven staan, maar we renden toch door. We waren doodsbang om in handen van de politie te vallen. Toen werd er op ons geschoten. Mijn vriend die voor me liep werd geraakt. Ik zag dat een kogel langs zijn achterhoofd was gegaan, een stuk van zijn aangezicht was weg. Hij bleef dood achter. Ik zag wat gebeurde en rende voor mijn leven.
Ik kon ontkomen, maar voelde me toch heel erg schuldig aan de dood van mijn kameraad met wie ik jarenlang het leven op straat had gedeeld. Ik vond dat ik had moeten voorkomen dat we in dat winkeltje zouden gaan stelen.
Kort nadat die jongen was neergeschoten nam ik het besluit om mezelf te verdrinken. Ik wilde niet meer leven. Ik ging naar de Wouririvier en begon te bidden: "God, het leven en het lot dat U mij gegeven hebt, is voor mij veel te zwaar om dragen. Ik verlang ernaar om dood te zijn. Vergeef mij dat ik mezelf van het leven wil benemen." Daarna sprong ik in het water. Een man had echter toevallig gezien dat ik in de rivier gesprongen was. Hij sprong ook in het water en zwom naar me toe om me te redden. Ik wilde dat niet en spartelde tegen zoveel ik kon. Hij was sterker dan ik en slaagde erin om me terug op het droge te krijgen. Ik had veel water geslikt, ik moest overgeven, maar ik leefde nog. De man die me uit het water gehaald had zei: "Ik weet niet waarom je dit hebt willen doen, maar God heeft je nu een tweede kans gegeven. Pak die kans."
Massagraf
Op een avond was ik een eind een bos ingetrokken in de buurt van Douala. Op enkele honderden meters diep in het bos merkte ik ineens een vrachtwagen op tussen de bomen. Ik bleef op enige afstand staan om te kijken wat er precies gebeurde. Plotseling werd ik geroepen door mensen in een uniform. Ik wist niet wat er aan de hand was. Ik had gordijnen bij me. Die hingen als koopwaar om mijn hals. Ik dacht dat ze die wilden kopen van mij. Toen ik dichterbij kwam merkte ik echter wat de inhoud was van de vrachtwagen. Er lagen allemaal lichamen in de laadbak, gewikkeld in witte doeken. Naast de vrachtwagen was er een grote kuil gegraven, met daarin nog meer lichamen. In totaal minstens tien dode mensen maar wellicht nog meer. Zonder het te beseffen was ik de getuige van een geheime 'begrafenis' van mensen die nog maar pas vermoord waren. Ze dachten dat ik daar was om de politie te bespioneren. Ik kreeg vuistslagen in mijn gezicht en werd meegenomen voor verhoor.
Ik werd weggevoerd naar een 'voorgevangenis' om gehoord te worden. Toen ik er binnengeleid werd moest ik me helemaal uitkleden. Dat deed ik. Later beval de 'chef de cellule' -een gevangene met macht- onder toezicht van een bewaker om ook mijn onderbroek uit te doen. Dat weigerde ik. Ik werd daarop in elkaar getrapt en geslagen.
Tijdens de verhoren sloegen mijn ondervragers met een machete (groot mes van 80 cm lang) op de zolen van mijn voeten. (Serge doet hier zijn schoenen en kousen uit en laat een aantal littekens zien. Hij doet ook nog uitgebreid het verhaal van een aantal andere littekens op zijn lichaam). Eén van de vragen die ze me stelden was voor wie ik werkte. Ik kon daar geen antwoord op geven. Ik was helemaal geen politiek activist. Later hoorde ik dat kardinaal Christian Tumi bewijzen verzamelde over schendingen van de mensenrechten in Douala, maar daar had ik toen nog niet van gehoord. (nvdr: Volgens het rapport van Amnesty International uit 2001 kloeg deze kardinaal uit Douala bij de minister van Binnenlandse Zaken in Kameroen over de dood van 500 mensen waaraan veiligheidsdiensten volgens hem medeplichtig waren, ondermeer als gevolg van buitengerechtelijke executies.) Eén van mijn medegevangenen toonde me zijn verminkte handen waarvan de ondervragers één voor één de nagels met een tang hadden uitgetrokken.
Op de vlucht
In de gevangenis van Douala moesten we arbeid verrichten. We moesten buiten gras maaien met machetes. Ik merkte in de omheiningsmuur een gat waarin ik mijn voet zou kunnen plaatsen als trapje om over de muur te geraken om te vluchten. Ik vertelde dat plan aan een medegevangene. Hij zei: "Doe het alstublieft niet, want ze zullen je doodschieten." Ik heb het toch gedaan. Ik had het gevoel dat ik toch niets te verliezen had. Ik slaagde erin om te ontkomen aan mijn achtervolgers.
Ik keerde terug naar Willy een man voor wie ik veel gewerkt had in Douala. Maar ik kon niet lang blijven. Ze zouden me komen zoeken. De politie was ongetwijfeld bang dat ik de plaats zou aanwijzen waar ze die lichamen begraven hadden. Ze konden me makkelijk vinden in Douala. Ik had immers alles over mijn verblijfplaats, familie en bezigheden verteld tijdens de verhoren in de hoop dat ze me zouden geloven.
Ik kreeg hulp van Willy. Hij was een garagehouder die verschillende winkels had met auto-onderdelen. Ik kende Willy al jaren. Ik had hem ook het geld in bewaring gegeven dat ik verdiende met allerlei jobs. Willy bracht me met zijn wagen naar Bamenda. Daar had hij ook een winkel. De reis Douala-Bamenda was een lange reis van 500 kilometer. Tijdens de duur van die reis verborg ik me in de kofferruimte van zijn auto. Bamenda is een stad in het Engelstalige gedeelte in Kameroen. Dat deel van Kameroen heeft een zekere bestuurlijke autonomie tgo het Franstalige deel. Ik hoopte dat de politie me daar niet zou zoeken.
Op een avond kruiste ik echter twee politieagenten op straat. Ik merkte dat ze me bleven aankijken. Ik hoorde één van de twee zeggen: "Dat is hem". Of het nu toeval was dat ze me tegenhielden of dat ze me werkelijk aan het zoeken waren in Bamenda, dat weet ik niet. Ze riepen dat ik moest komen. Ik was echter te bang en liep weg. Eén van de agenten zette de achtervolging in. Hij slaagde erin me te pakken te krijgen. Toen ik op de grond lag, stampte hij met zijn laars in mijn gezicht, hij sloeg met achterkant van zijn geweer op mijn rug. Ik werd zwaar mishandeld (Serge doet opnieuw het verhaal van een aantal littekens) Ik heb me toen verzet tegen die politieagent en gevochten voor mijn leven. Ik slaagde erin om opnieuw te ontkomen.
Het verhaal van een asielzoeker uit Kameroen die als minderjarige naar Hasselt kwam.
Spaanders had een gesprek met Serge uit Kameroen. Om privacyredenen is die naam -net zoals andere namen die voorkomen in dit interview- verzonnen. Serge kwam twee jaar geleden als minderjarige asielzoeker naar België. Thans woont hij in Hasselt. Hij zoekt met vallen en opstaan zijn weg in onze samenleving. Hoewel hij in zijn herkomstland slechts korte tijd naar school ging, is hij erg leergierig en leert hij snel razendsnel allerlei dingen bij. Hij spreekt behalve zijn moedertaal ook vlot Engels en Frans. Ook in het Nederlands -de voertaal van dit interview- kan hij zich heel behoorlijk uitdrukken. Hij is erg open en is in staat om uiterst gedetailleerde informatie te geven over zijn levensverhaal. Dat is een erg triest en gewelddadig verhaal, waarvan hij moeilijk los kan komen om de draad van zijn leven weer op te pakken. Dit interview en het herlezen ervan heeft Serge veel moeite gekost. Regelmatig valt het gesprek stil en herbeleefde Serge de emoties van een aantal bijzonder pijnlijke en mensonterende ervaringen. Toch relativeert hij zo nu en dan al schaterlachend zijn persoonlijk leed. Bovendien vergeeft hij de witte Belgen probleemloos hun wantrouwen en de soms racistische bejegening waarvan hij als gevolg van zijn zwarte huidskleur regelmatig het slachtoffer is. Hieronder volgt zijn verhaal.
"Mijn naam is Serge. Ik werd geboren in 1984 in Douala. Douala is een Atlantische havenstad in het zuiden van Kameroen. De stad telt 1.2 miljoen inwoners en ligt op enkele honderden kilometers van de hoofdstad Yaoundé.
Thuis
Ik woonde thuis samen met mijn vader en moeder, een oudere broer en een zusje dat nog enkele jaren jonger is dan ik. Mijn vader werd een paar jaren geleden doodgeschoten door de politie. Ze zeiden dat hij met zijn motor was doorgereden toen hem een bevel tot stoppen gegeven werd. Of het precies zo gegaan is kan ik niet weten. In Kameroen worden vaak mensen doodgeschoten door de politie. De 'officiële' verklaringen die achteraf worden gegeven kan je niet vertrouwen. Mijn oudere broer kwam kort nadien om bij een ongeval. Hij was elektricien. Hij stierf als gevolg van elektrocutie tijdens zijn werk. Mijn moeder en mijn jongere zus ben ik kwijtgeraakt. Toen ik naar Kameroen telefoneerde vanuit België wist een vriend van mij alleen te vertellen dat ze vertrokken waren uit ons voormalig huis. Ik weet niet waar ze nu zijn of hoe ik hen kan bereiken. Ik hoop van harte dat hen niets ergs is overkomen. Ik zou graag weten hoe het met hen is, maar ik weet niet hoe ik hen kan terugvinden. Zij weten niet dat ik nu in België woon.
De straatkinderen waren mijn echte familie
Toen ik elf was liep ik thuis weg. Mijn vader was heel streng. Tussen mijn elfde en mijn zeventiende leefde ik op straat. In Kameroen leven er veel kinderen op die manier. We sliepen vaak met een groep van dertig kinderen onder de brug over de Wouririvier die langs Douala stroomt. Dicht bij de rivier was het heerlijk koel. Kameroen heeft een bloedheet tropisch klimaat. De kinderen waarmee ik op straat leefde waren mijn echte familie. We kwamen altijd op voor elkaar. Als er iemand geld of eten had, dan deelden we dat zoveel mogelijk.
Ik heb nooit gebedeld in Kameroen. Ik wilde niet zomaar geld krijgen, ik wilde veel liever werken voor het geld dat ik nodig had om te overleven. Ik was dan ook steeds op zoek naar een of andere klus waarmee ik wat geld kon verdienen. In mijn land zijn er veel mensen die aan lepra lijden. Die kunnen enkel bedelen om te overleven. Als ik zelf geld had, dan gaf ik altijd iets aan deze mensen. Ikzelf verkocht als straatventer allerlei dingen zoals gordijnen en ananas. Soms moesten we stelen om onze honger te stillen.
De politie in Kameroen is erg brutaal en maakt altijd jacht op straatkinderen. Ze konden ons herkennen aan onze armoedige kleding en aan ons gedrag. Als ze ons te pakken kregen, werden we zonder noemenswaardige redenen geslagen. Ze brachten ons nadien meestal naar een weeshuis. Ik heb tweemaal in een zo'n huis gezeten. In die instellingen waren er strenge regels waaraan de meesten onder ons niet konden wennen. De straat daarentegen was onze vrijheid en onze echte thuis. Daarom probeerden we ervoor te zorgen dat de politie ons niet te pakken kon krijgen. Ik was altijd op mijn hoede voor politieagenten.
Executie op de plaats van de 'misdaad'
Op een keer was ik samen met twee vrienden. We hadden honger en geen geld om eten te kopen. Meestal konden we wel een beetje geld verdienen met het bewaken van auto's van rijke mensen. Die avond was er echter veel politie in de buurt. Met het bewaken van auto's zouden we teveel opvallen als straatkinderen. De politie zou ons dan vragen komen stellen en zonder twijfel oppakken. Eén van ons stelde voor om in te breken in een winkeltje met voedingswaren. Ik had zoiets nooit eerder gedaan. Ik was doodsbang maar ging toch maar mee. We klommen door een raam naar binnen en we zochten in het donker naar eten. Ik vond een potje yoghurt in een frigo. Ik beefde van angst en stond te trillen op mijn benen. Ik liet het potje per ongeluk uit mijn handen vallen. Het yoghurtpotje raakte een lichtschakelaar van een staande lamp. Het licht ging aan en mijn vrienden dachten dat we op heterdaad betrapt werden. We sloegen ijlings op de vlucht en maakten daarbij te veel lawaai. Op straat had de politie daardoor iets verdachts gemerkt. Ze zagen dat drie kinderen op de vlucht sloegen. Ze brulden dat we moesten blijven staan, maar we renden toch door. We waren doodsbang om in handen van de politie te vallen. Toen werd er op ons geschoten. Mijn vriend die voor me liep werd geraakt. Ik zag dat een kogel langs zijn achterhoofd was gegaan, een stuk van zijn aangezicht was weg. Hij bleef dood achter. Ik zag wat gebeurde en rende voor mijn leven.
Ik kon ontkomen, maar voelde me toch heel erg schuldig aan de dood van mijn kameraad met wie ik jarenlang het leven op straat had gedeeld. Ik vond dat ik had moeten voorkomen dat we in dat winkeltje zouden gaan stelen.
Kort nadat die jongen was neergeschoten nam ik het besluit om mezelf te verdrinken. Ik wilde niet meer leven. Ik ging naar de Wouririvier en begon te bidden: "God, het leven en het lot dat U mij gegeven hebt, is voor mij veel te zwaar om dragen. Ik verlang ernaar om dood te zijn. Vergeef mij dat ik mezelf van het leven wil benemen." Daarna sprong ik in het water. Een man had echter toevallig gezien dat ik in de rivier gesprongen was. Hij sprong ook in het water en zwom naar me toe om me te redden. Ik wilde dat niet en spartelde tegen zoveel ik kon. Hij was sterker dan ik en slaagde erin om me terug op het droge te krijgen. Ik had veel water geslikt, ik moest overgeven, maar ik leefde nog. De man die me uit het water gehaald had zei: "Ik weet niet waarom je dit hebt willen doen, maar God heeft je nu een tweede kans gegeven. Pak die kans."
Massagraf
Op een avond was ik een eind een bos ingetrokken in de buurt van Douala. Op enkele honderden meters diep in het bos merkte ik ineens een vrachtwagen op tussen de bomen. Ik bleef op enige afstand staan om te kijken wat er precies gebeurde. Plotseling werd ik geroepen door mensen in een uniform. Ik wist niet wat er aan de hand was. Ik had gordijnen bij me. Die hingen als koopwaar om mijn hals. Ik dacht dat ze die wilden kopen van mij. Toen ik dichterbij kwam merkte ik echter wat de inhoud was van de vrachtwagen. Er lagen allemaal lichamen in de laadbak, gewikkeld in witte doeken. Naast de vrachtwagen was er een grote kuil gegraven, met daarin nog meer lichamen. In totaal minstens tien dode mensen maar wellicht nog meer. Zonder het te beseffen was ik de getuige van een geheime 'begrafenis' van mensen die nog maar pas vermoord waren. Ze dachten dat ik daar was om de politie te bespioneren. Ik kreeg vuistslagen in mijn gezicht en werd meegenomen voor verhoor.
Ik werd weggevoerd naar een 'voorgevangenis' om gehoord te worden. Toen ik er binnengeleid werd moest ik me helemaal uitkleden. Dat deed ik. Later beval de 'chef de cellule' -een gevangene met macht- onder toezicht van een bewaker om ook mijn onderbroek uit te doen. Dat weigerde ik. Ik werd daarop in elkaar getrapt en geslagen.
Tijdens de verhoren sloegen mijn ondervragers met een machete (groot mes van 80 cm lang) op de zolen van mijn voeten. (Serge doet hier zijn schoenen en kousen uit en laat een aantal littekens zien. Hij doet ook nog uitgebreid het verhaal van een aantal andere littekens op zijn lichaam). Eén van de vragen die ze me stelden was voor wie ik werkte. Ik kon daar geen antwoord op geven. Ik was helemaal geen politiek activist. Later hoorde ik dat kardinaal Christian Tumi bewijzen verzamelde over schendingen van de mensenrechten in Douala, maar daar had ik toen nog niet van gehoord. (nvdr: Volgens het rapport van Amnesty International uit 2001 kloeg deze kardinaal uit Douala bij de minister van Binnenlandse Zaken in Kameroen over de dood van 500 mensen waaraan veiligheidsdiensten volgens hem medeplichtig waren, ondermeer als gevolg van buitengerechtelijke executies.) Eén van mijn medegevangenen toonde me zijn verminkte handen waarvan de ondervragers één voor één de nagels met een tang hadden uitgetrokken.
Op de vlucht
In de gevangenis van Douala moesten we arbeid verrichten. We moesten buiten gras maaien met machetes. Ik merkte in de omheiningsmuur een gat waarin ik mijn voet zou kunnen plaatsen als trapje om over de muur te geraken om te vluchten. Ik vertelde dat plan aan een medegevangene. Hij zei: "Doe het alstublieft niet, want ze zullen je doodschieten." Ik heb het toch gedaan. Ik had het gevoel dat ik toch niets te verliezen had. Ik slaagde erin om te ontkomen aan mijn achtervolgers.
Ik keerde terug naar Willy een man voor wie ik veel gewerkt had in Douala. Maar ik kon niet lang blijven. Ze zouden me komen zoeken. De politie was ongetwijfeld bang dat ik de plaats zou aanwijzen waar ze die lichamen begraven hadden. Ze konden me makkelijk vinden in Douala. Ik had immers alles over mijn verblijfplaats, familie en bezigheden verteld tijdens de verhoren in de hoop dat ze me zouden geloven.
Ik kreeg hulp van Willy. Hij was een garagehouder die verschillende winkels had met auto-onderdelen. Ik kende Willy al jaren. Ik had hem ook het geld in bewaring gegeven dat ik verdiende met allerlei jobs. Willy bracht me met zijn wagen naar Bamenda. Daar had hij ook een winkel. De reis Douala-Bamenda was een lange reis van 500 kilometer. Tijdens de duur van die reis verborg ik me in de kofferruimte van zijn auto. Bamenda is een stad in het Engelstalige gedeelte in Kameroen. Dat deel van Kameroen heeft een zekere bestuurlijke autonomie tgo het Franstalige deel. Ik hoopte dat de politie me daar niet zou zoeken.
Op een avond kruiste ik echter twee politieagenten op straat. Ik merkte dat ze me bleven aankijken. Ik hoorde één van de twee zeggen: "Dat is hem". Of het nu toeval was dat ze me tegenhielden of dat ze me werkelijk aan het zoeken waren in Bamenda, dat weet ik niet. Ze riepen dat ik moest komen. Ik was echter te bang en liep weg. Eén van de agenten zette de achtervolging in. Hij slaagde erin me te pakken te krijgen. Toen ik op de grond lag, stampte hij met zijn laars in mijn gezicht, hij sloeg met achterkant van zijn geweer op mijn rug. Ik werd zwaar mishandeld (Serge doet opnieuw het verhaal van een aantal littekens) Ik heb me toen verzet tegen die politieagent en gevochten voor mijn leven. Ik slaagde erin om opnieuw te ontkomen.