Rataplan
17-05-04, 07:25
Verlaten in de woestijn
In West-Soedan woedt een oorlog die begint te lijken op een etnisch conflict à la Rwanda. Hordes vluchten naar Tsjaad. «We zijn bang dat iedereen ons vergeet.» Het eerste Nederlandse verslag ter plaatse, voor en achter de linies.
door Joeri Boom
N’derta (Zuidoost-Tsjaad) — In het Soedanese N’djimi, het dorp van Salem Ahmed Daoud (24), kwamen ze net na zonsopgang, een maand geleden. 150 man, zwaarbewapend. Soedanese militairen in jeeps en Arabische militieleden, de gevreesde janjawid, op paarden en kamelen. Daoud wist dat ze zouden komen. Andere dorpen in de regio waren al eerder aangevallen en waarom zou N’djimi gespaard blijven? Het dorp werd eerst gebombardeerd en dat was, zo had hij gehoord, doorgaans het sein voor janjawid en militairen om aan te vallen: «Hoeveel doden er in ons dorp zijn gevallen weten we niet. Van onze familie zijn in totaal acht leden gedood. De Arabieren hebben vrouwen en kinderen meegenomen. Ze hebben al ons vee geroofd.»
In Madene kwamen ze nog voordat de zon was opgegaan, op de marktdag, zodat het al vroeg druk was. Tijdens zijn vlucht zag Bashir Arbab (47) andere dorpen in de omgeving branden. «Antonov, Antonov», zegt hij, en wijst naar de hemel. De Soedanese luchtmacht gebruikt deze zesmotorige vrachtvliegtuigen van Russische makelij om geïmproviseerde bommen af te werpen — olie vaten vol explosieven die uit het laadruim worden geschoven. De bommen zijn nauwelijks te richten en exploderen lukraak tussen de rieten huisjes waardoor overal branden ontstaan en veel slachtoffers vallen. In Madene en omgeving woonden vierduizend mensen. Volgens Arbab werden tweehonderd mensen gedood. Hij zag mannen te paard, sommige van hen droegen uniformen, maar de meeste droegen het traditionele lange Arabische gewaad, de djellaba. En er waren vrachtwagens met militairen. «Nu woont er niemand meer in de wijde omgeving. Iedereen is gevlucht.»
Ze kwamen ook in Makara, in Hakalmura, Kuran, Sojo, Drgeta en Bokar, de mannen op paarden, met kalasjnikovs en zwepen, waarmee ze kinderen toetakelden. De mannen die moordden, plunderden en brandstichtten; de mannen die volgens hardnekkige berichten zwarte vrouwen verkrachtten. Soms groepsgewijs, soms voor het oog van hun familie. Huiveringwekkende verhalen doen de ronde over baby’s die in het vuur worden geworpen, over jonge kinderen die ontvoerd worden om te dienen als herders en seksslaven voor de Arabische militieleden. Ze kwamen in nog tientallen andere dorpen in Darfur, deze janjawid, bijgestaan door Soedanese regeringsmilitairen. «Het is onze eigen overheid die ons dit aandoet», zegt Bashir Arbab. «Ik heb het zelf gezien.»
Sinds begin 2003 wordt er gevochten in Darfur, de westelijke regio van Soedan die grenst aan Tsjaad, een gebied ter grootte van Californië waar een vijfde van Soedans dertig miljoen inwoners leeft. De regio is straatarm. Wegen zijn niet meer dan zandpaden, er zijn nauwelijks steden en de dorpen bestaan doorgaans uit rieten hutten. Twee «zwarte» rebellenbewegingen, de Sudan Liberation Movement/Army (SLA) en de Justice and Equality Movement (JEM), die soms samenwerken, hebben de wapens opgenomen tegen de regeringstroepen in Darfur en de Arabische milities. Zij eisen dat hun regio niet langer wordt achtergesteld bij de rest van Soedan.
Al decennialang zijn er in Darfur spanningen tussen de noordelijke stammen die zich laten voorstaan op hun Arabische afkomst en de zurga, de zwarte bevolking van Afrikaanse origine. De Arabieren leiden over het algemeen een nomadisch bestaan. In de droge tijd trekken ze met hun kuddes naar het zuiden. Dat zorgt steevast voor spanningen met de Afrikaanse bevolking, die vooral leeft van de landbouw en niet graag de oogst vertrapt ziet door het vee van de nomaden. Lange tijd werden de problemen langs vreedzame weg opgelost. Nu echter is de situatie ernstig geëscaleerd en wordt Darfur geteisterd door een oorlog die in hoog tempo het karakter aanneemt van een etnisch conflict à la Rwanda en Joegoslavië. Arabische milities jagen op de zwarte bevolking die voornamelijk bestaat uit Zaghawa, Massalith en Fur. De methoden van de Arabische militieleden lijken erop gericht deze Afrikaanse stammen uit Darfur te verdrijven. De janjawid passen een tactiek toe van de verschroeide aarde. Oogsten worden vernietigd, vee geroofd, scholen verwoest en dorpen in brand gestoken.
Er is maar weinig over ze bekend. «Janjawid» betekent strijder te paard. De militie zou zijn basis hebben rond al-Geneina, niet ver van de Tsjadische grens, en zou bestaan uit jonge mannen van Arabische komaf die uitstekende ruiters zijn en sublieme schutters. Ook Arabieren uit Tsjaad, Kameroen en de Centraal-Afrikaanse Republiek zouden zich bij de janjawid hebben aangesloten. Elke rekruut zou vijftig dollar krijgen en deze schamele gage mogen aanvullen met ongelimiteerde plundering. Hun leider gaat volgens het Tsjadische dagblad le Progrès getooid met de naam «Een adelaar is geland», en volgens ooggetuigen, opgevoerd in een rapport van Amnesty International, worden ze bevoorraad door vrachtvliegtuigen van de Soedanese luchtmacht. Janjawid-officieren zouden betaald worden door de overheid en legeruniformen dragen. De regering maakte ook ten tijde van de strijd met de Zuid- Soedanese guerrillabeweging SPLA gebruik van Arabische milities. Muraheleen werden die destijds genoemd, of Popular Defense Forces (PDF). Ook zij bereden paarden en kamelen en kregen de vrije hand om te moorden en te plunderen.
Het is niet alleen de opmars van de woestijn die de Arabische militieleden aanzet tot wreedheden. Het zijn vooral de straffeloosheid en zelfs aanmoedigingen van de kant van de Soedanese overheid die hen doen ontsporen. Ze voelen zich verwant met de regering van president Omar al-Bashir die wordt beheerst door etnische Arabieren. Naar eigen zeggen wil al-Bashir de opstand in Darfur «verpletteren». De rebellen brengen namelijk de vredesonderhandelingen met de SPLA in gevaar, de beweging die decennialang vocht tegen de noordelijke regering. Al-Bashir heeft zijn zinnen gezet op vrede en stabiliteit, want alleen daarmee kan de oliewinning in Soedan goed op gang komen. Westerse oliemaatschappijen eisen nu eenmaal veiligheid voordat ze hun dollars investeren.
Volgens de Verenigde Naties zijn in Darfur al meer dan tienduizend doden gevallen. Ruim een miljoen mensen zijn op de vlucht, 110.000 zijn de grens met Tsjaad overgestoken. Daarvan hebben zo’n veertigduizend de relatieve veiligheid van UNHCR-vluchtelingenkampen bereikt. Meer dan 65.000 mensen bevinden zich nog in grensstreken die geteisterd worden door droogte en aanvallen van janjawid. VN-secretaris-generaal Kofi Annan waarschuwde dat de wereld niet lijdzaam kan toezien zoals was gebeurd ten tijde van de genocide in Rwanda. De tweede man van de UNHCR, Jan Egeland, beschuldigde de regering in Khartoum van «etnische zuivering». De ene organisatie na de andere slaat alarm. Amnesty International en Human Rights Watch brachten goed gedocumenteerde rapporten uit van de verschrikkingen, de gerenommeerde International Crisis Group noemde de strijd in Darfur «hét potentiële horrorverhaal van 2004» en verscheidene organisaties waarschuwen inmiddels voor een aanstormende hongersnood.
Maar de ogen van de wereld blijven vooral gericht op Irak. Daardoor heeft de Soedanese regering lange tijd de komst van internationale waarnemers naar Darfur kunnen tegenhouden en de bevolking humanitaire hulp kunnen ontzeggen. Sinds 9 april is weliswaar een wapenstilstand van kracht, maar die wordt aan alle kanten geschonden. Pas vorige week werd na zware pressie van onder meer de Verenigde Staten (die willen voorkomen dat het fundamentalistische Soedan tot anarchie vervalt en daarmee een uitvalsbasis wordt voor terroristen) een achtkoppig humanitair onderzoeksteam van de VN tot Darfur toegelaten.
In West-Soedan woedt een oorlog die begint te lijken op een etnisch conflict à la Rwanda. Hordes vluchten naar Tsjaad. «We zijn bang dat iedereen ons vergeet.» Het eerste Nederlandse verslag ter plaatse, voor en achter de linies.
door Joeri Boom
N’derta (Zuidoost-Tsjaad) — In het Soedanese N’djimi, het dorp van Salem Ahmed Daoud (24), kwamen ze net na zonsopgang, een maand geleden. 150 man, zwaarbewapend. Soedanese militairen in jeeps en Arabische militieleden, de gevreesde janjawid, op paarden en kamelen. Daoud wist dat ze zouden komen. Andere dorpen in de regio waren al eerder aangevallen en waarom zou N’djimi gespaard blijven? Het dorp werd eerst gebombardeerd en dat was, zo had hij gehoord, doorgaans het sein voor janjawid en militairen om aan te vallen: «Hoeveel doden er in ons dorp zijn gevallen weten we niet. Van onze familie zijn in totaal acht leden gedood. De Arabieren hebben vrouwen en kinderen meegenomen. Ze hebben al ons vee geroofd.»
In Madene kwamen ze nog voordat de zon was opgegaan, op de marktdag, zodat het al vroeg druk was. Tijdens zijn vlucht zag Bashir Arbab (47) andere dorpen in de omgeving branden. «Antonov, Antonov», zegt hij, en wijst naar de hemel. De Soedanese luchtmacht gebruikt deze zesmotorige vrachtvliegtuigen van Russische makelij om geïmproviseerde bommen af te werpen — olie vaten vol explosieven die uit het laadruim worden geschoven. De bommen zijn nauwelijks te richten en exploderen lukraak tussen de rieten huisjes waardoor overal branden ontstaan en veel slachtoffers vallen. In Madene en omgeving woonden vierduizend mensen. Volgens Arbab werden tweehonderd mensen gedood. Hij zag mannen te paard, sommige van hen droegen uniformen, maar de meeste droegen het traditionele lange Arabische gewaad, de djellaba. En er waren vrachtwagens met militairen. «Nu woont er niemand meer in de wijde omgeving. Iedereen is gevlucht.»
Ze kwamen ook in Makara, in Hakalmura, Kuran, Sojo, Drgeta en Bokar, de mannen op paarden, met kalasjnikovs en zwepen, waarmee ze kinderen toetakelden. De mannen die moordden, plunderden en brandstichtten; de mannen die volgens hardnekkige berichten zwarte vrouwen verkrachtten. Soms groepsgewijs, soms voor het oog van hun familie. Huiveringwekkende verhalen doen de ronde over baby’s die in het vuur worden geworpen, over jonge kinderen die ontvoerd worden om te dienen als herders en seksslaven voor de Arabische militieleden. Ze kwamen in nog tientallen andere dorpen in Darfur, deze janjawid, bijgestaan door Soedanese regeringsmilitairen. «Het is onze eigen overheid die ons dit aandoet», zegt Bashir Arbab. «Ik heb het zelf gezien.»
Sinds begin 2003 wordt er gevochten in Darfur, de westelijke regio van Soedan die grenst aan Tsjaad, een gebied ter grootte van Californië waar een vijfde van Soedans dertig miljoen inwoners leeft. De regio is straatarm. Wegen zijn niet meer dan zandpaden, er zijn nauwelijks steden en de dorpen bestaan doorgaans uit rieten hutten. Twee «zwarte» rebellenbewegingen, de Sudan Liberation Movement/Army (SLA) en de Justice and Equality Movement (JEM), die soms samenwerken, hebben de wapens opgenomen tegen de regeringstroepen in Darfur en de Arabische milities. Zij eisen dat hun regio niet langer wordt achtergesteld bij de rest van Soedan.
Al decennialang zijn er in Darfur spanningen tussen de noordelijke stammen die zich laten voorstaan op hun Arabische afkomst en de zurga, de zwarte bevolking van Afrikaanse origine. De Arabieren leiden over het algemeen een nomadisch bestaan. In de droge tijd trekken ze met hun kuddes naar het zuiden. Dat zorgt steevast voor spanningen met de Afrikaanse bevolking, die vooral leeft van de landbouw en niet graag de oogst vertrapt ziet door het vee van de nomaden. Lange tijd werden de problemen langs vreedzame weg opgelost. Nu echter is de situatie ernstig geëscaleerd en wordt Darfur geteisterd door een oorlog die in hoog tempo het karakter aanneemt van een etnisch conflict à la Rwanda en Joegoslavië. Arabische milities jagen op de zwarte bevolking die voornamelijk bestaat uit Zaghawa, Massalith en Fur. De methoden van de Arabische militieleden lijken erop gericht deze Afrikaanse stammen uit Darfur te verdrijven. De janjawid passen een tactiek toe van de verschroeide aarde. Oogsten worden vernietigd, vee geroofd, scholen verwoest en dorpen in brand gestoken.
Er is maar weinig over ze bekend. «Janjawid» betekent strijder te paard. De militie zou zijn basis hebben rond al-Geneina, niet ver van de Tsjadische grens, en zou bestaan uit jonge mannen van Arabische komaf die uitstekende ruiters zijn en sublieme schutters. Ook Arabieren uit Tsjaad, Kameroen en de Centraal-Afrikaanse Republiek zouden zich bij de janjawid hebben aangesloten. Elke rekruut zou vijftig dollar krijgen en deze schamele gage mogen aanvullen met ongelimiteerde plundering. Hun leider gaat volgens het Tsjadische dagblad le Progrès getooid met de naam «Een adelaar is geland», en volgens ooggetuigen, opgevoerd in een rapport van Amnesty International, worden ze bevoorraad door vrachtvliegtuigen van de Soedanese luchtmacht. Janjawid-officieren zouden betaald worden door de overheid en legeruniformen dragen. De regering maakte ook ten tijde van de strijd met de Zuid- Soedanese guerrillabeweging SPLA gebruik van Arabische milities. Muraheleen werden die destijds genoemd, of Popular Defense Forces (PDF). Ook zij bereden paarden en kamelen en kregen de vrije hand om te moorden en te plunderen.
Het is niet alleen de opmars van de woestijn die de Arabische militieleden aanzet tot wreedheden. Het zijn vooral de straffeloosheid en zelfs aanmoedigingen van de kant van de Soedanese overheid die hen doen ontsporen. Ze voelen zich verwant met de regering van president Omar al-Bashir die wordt beheerst door etnische Arabieren. Naar eigen zeggen wil al-Bashir de opstand in Darfur «verpletteren». De rebellen brengen namelijk de vredesonderhandelingen met de SPLA in gevaar, de beweging die decennialang vocht tegen de noordelijke regering. Al-Bashir heeft zijn zinnen gezet op vrede en stabiliteit, want alleen daarmee kan de oliewinning in Soedan goed op gang komen. Westerse oliemaatschappijen eisen nu eenmaal veiligheid voordat ze hun dollars investeren.
Volgens de Verenigde Naties zijn in Darfur al meer dan tienduizend doden gevallen. Ruim een miljoen mensen zijn op de vlucht, 110.000 zijn de grens met Tsjaad overgestoken. Daarvan hebben zo’n veertigduizend de relatieve veiligheid van UNHCR-vluchtelingenkampen bereikt. Meer dan 65.000 mensen bevinden zich nog in grensstreken die geteisterd worden door droogte en aanvallen van janjawid. VN-secretaris-generaal Kofi Annan waarschuwde dat de wereld niet lijdzaam kan toezien zoals was gebeurd ten tijde van de genocide in Rwanda. De tweede man van de UNHCR, Jan Egeland, beschuldigde de regering in Khartoum van «etnische zuivering». De ene organisatie na de andere slaat alarm. Amnesty International en Human Rights Watch brachten goed gedocumenteerde rapporten uit van de verschrikkingen, de gerenommeerde International Crisis Group noemde de strijd in Darfur «hét potentiële horrorverhaal van 2004» en verscheidene organisaties waarschuwen inmiddels voor een aanstormende hongersnood.
Maar de ogen van de wereld blijven vooral gericht op Irak. Daardoor heeft de Soedanese regering lange tijd de komst van internationale waarnemers naar Darfur kunnen tegenhouden en de bevolking humanitaire hulp kunnen ontzeggen. Sinds 9 april is weliswaar een wapenstilstand van kracht, maar die wordt aan alle kanten geschonden. Pas vorige week werd na zware pressie van onder meer de Verenigde Staten (die willen voorkomen dat het fundamentalistische Soedan tot anarchie vervalt en daarmee een uitvalsbasis wordt voor terroristen) een achtkoppig humanitair onderzoeksteam van de VN tot Darfur toegelaten.