Issame Charaï (24) draagt de charme van een goedmenende kwajongen met zich mee. Hij is alert, innemend en bescheiden.

Schijnbaar achteloos schippert hij tussen ernst en lichtheid, tussen droom en daad. Aan de buitenkant is er goedlachse vrolijkheid, binnenin regeert het koningskoppel passie & levenslust. In de diepte met... Issame Charaï.

“Ik ben in Antwerpen opgegroeid, in Berchem meerbepaald. Heel lang heb ik gewoon op straat gevoetbald, op de pleintjes in de buurt. Pas op latere leeftijd ben ik echt bij een club gaan spelen. Enkele vrienden hadden me dat aangeraden. Ik besloot het erop te wagen en stapte naar Berchem Sport. ‘Ik wil hier komen voetballen!’ Aanvankelijk werd er wat lacherig gereageerd, maar uiteindelijk kreeg ik er toch mijn kans. Ik mocht beginnen bij een groep die ‘de mierenhoop’ genoemd werd. Terecht, want het leek echt op een mierenhoop: die ploeg was een soort samenraapsel, een vrij chaotische bedoening ook. Op zaterdag kwamen we bij elkaar, zochten we twee doelen en speelden we een matchke. Tot ik werd opgemerkt door Christophe Devos, de afgevaardigde van de miniemen. Hij vroeg me hoelang ik daar al speelde, waar ik woonde en of ik niet meer ambitie koesterde dan elke week een vrijblijvend partijtje spelen. Daar had ik wel oren naar. Devos heeft toen mijn ouders opgezocht. Hij vertelde dat hij in mij geloofde en overtuigde hen om me officieel in te schrijven. Daar ben ik hem nog steeds enorm dankbaar voor. Mijn vader reageerde erg enthousiast. Ik begon in de zwakste categorie, maar mocht langzaam maar zeker opklimmen. Uiteindelijk belandde ik in het eerste elftal, en de trein was vertrokken.”

De basis van het spelletje heb je dus op straat geleerd?

“Gewoon voor de lol met kameraden voetballen: zo heb ik mijn technische vaardigheden verworven. We speelden vaak op een krakkemikkig basketpleintje. Scoren deed je door tegen de paal te schieten. Dat was puur op techniek spelen, nu ik er zo over nadenk: het was steeds voetballen op de korte ruimte, en om raak te treffen moest je nauwkeurig zijn. Toen ik net aangesloten was bij Berchem, redeneerde ik nog echt als een straatvoetballer. Ik kreeg de bal aangespeeld en begon te dribbelen. Dat was haast een natuurlijke reflex. Ik heb me moeten aanpassen aan spelen in ploegverband. Maar voetballen bij een club heeft me natuurlijk completer gemaakt. Het conditionele, de tactiek, het eentijdsvoetbal: dat heb ik geleerd bij Berchem.”

Is de teloorgang van het straatvoetbal misschien één van de factoren die de malaise in het Belgisch voetbal verklaren?

“Je ziet daar een interessante paradox. Enerzijds is het inderdaad zo dat jongeren steeds minder de straat opgaan om wat met een bal te spelen. Anderzijds worden in de steden steeds meer mooie pleintjes aangelegd waarop gevoetbald kan worden. Die plekken worden goed onderhouden, ze zijn afgeschermd van het verkeer en er zijn echte doelen voorzien. Ik hoop dat jongeren daar blijven gebruik van maken. Dat veel kinderen niet meer op straat voetballen, heeft ook wel te maken met de verhoogde mogelijkheden. Jongeren sluiten zich veel sneller officieel bij een voetbalclub aan. Ik wist vroeger niet dat dat kon. Ik moest het van vrienden horen, het zelf allemaal ontdekken, er zelf naartoe gaan. Nu is die drempel gelukkig verlaagd.”

Ken je nog veel jongens met wie je vroeger op straat voetbalde? Zijn er nog anderen die het gemaakt hebben?

“Weinig. Te weinig, eigenlijk. Echt waar: op die pleintjes voetbalden jongens met veel meer kwaliteiten dan ik. Gasten met een ongelooflijke technische bagage, en een neus voor goals. Het is jammer dat zij uiteindelijk niet doorgebroken zijn. ’t Is het klassieke verhaal: ze zagen weinig kansen, werden wat fatalistisch en raakten op het slechte pad. Dat blijft een sluipend gevaar: wanneer je met slechte vrienden begint om te gaan, dwaal je snel af. Je merkt dan dat je weinig rendement haalt uit dat voetballen, en laat het links liggen. Regelmatig kom ik nog mensen tegen die me feliciteren omdat ik die weg niét ben opgegaan, omdat ik altijd ben blijven volhouden.”

Zou je zover durven gaan om te stellen dat voetbal een redding geweest is voor jou? Of zou je sowieso wel op het rechte pad gebleven zijn?

“Ik was wel iemand die er altijd het kopje bijhield. Dat komt grotendeels door mijn ouders. Ik ben heel streng opgevoed. Maar het gevaar loert altijd. Ik besef heel scherp dat je thuissituatie doorslaggevend is. Ik zag jongeren die het thuis helemaal niet goed hadden, die niet of te weinig gestuurd werden door hun ouders. Dan is het heel verleidelijk om jezelf tegen de maatschappij te keren, in plaats van je er een plekje in te zoeken. Maar om terug te komen op de rol van voetbal: het spelletje is wel altijd een stimulans geweest voor mij om hard te werken. Het gaf mijn leven automatisch een zekere structuur. Ik kwam van school en ik had de tijd niet voor kattenkwaad, want ik moest gaan voetballen. Het clubleven bezorgde me op zich al een soort discipline. Om te functioneren binnen een voetbalclub moet je steeds op tijd zijn, je spullen bijhebben, in orde zijn met alles. Het heeft een tijdje geduurd voor ik daar mee weg was, hoor. Ik had me nooit om tijd bekommerd, en plots kwam ik in een situatie waarin mensen van me verwachtten dat ik ergens op een bepaald uur was. Dat heb ik mezelf echt moeten aanleren. Maar ik ben het voetbal erg dankbaar voor die discipline. Want automatisch paste ik dat ook toe buiten de club. Er kwam meer orde, meer regelmaat in mijn dagelijks leven. Het voetbal is dus geen redding geweest, wel een leidraad.”

Je bent streng opgevoed, zei je?

“Ik ben in een islamitisch gezin opgegroeid. Mijn vader was inderdaad een strenge man. Toch heb ik nooit echt in een benauwend keurslijf gezeten. Het strenge aspect van die opvoeding zat ‘m vooral in het belang van respect waar mijn ouders steeds op hamerden. Tegenspreken was taboe, beginnen roepen in een discussie uitgesloten. Nederigheid is een waarde die ik van jongsaf heb meegekregen.”


Je bent in België geboren maar hebt Marokkaanse roots. Hoe zit dat precies?

“Mijn grootvader is naar België gekomen om als gastarbeider in de mijnen te werken. Later volgde mijn vader, om het werk over te nemen. Oorspronkelijk was het de bedoeling om tijdelijk in België te verblijven. Zowel mijn vader als mijn grootvader hadden een terugkeer naar Marokko in het achterhoofd. Maar het liep anders: mijn vader ontmoette mijn moeder en ze trouwden op vrij jonge leeftijd. Ze kregen kinderen, en die moesten natuurlijk naar school. Zo is dat plan om terug te keren naar de achtergrond verschoven. Wij, de kinderen, leerden immers automatisch de Nederlandse taal, we groeiden op in Antwerpen, settelden ons in die cultuur. Het was plots niet zo evident meer om naar Marokko terug te keren en daar te aarden. Elke zomer gingen we wel op vakantie naar onze familie, en dat was telkens een fijne periode. Maar door die vakanties merkten we ook heel goed dat ons eigenlijke leven zich in België afspeelde. Dat gold ook voor mijn vader, hoor. Ondertussen woont hij al langer in België dan hij ooit in Marokko geleefd heeft. Hij is het hier gewoon, heeft hier ook een huis gekocht. Zo is dat plan om ooit terug te keren naar Marokko verder gaan vervagen. Nu is er hoogstens nog de optie dat mijn vader, wanneer alle kinderen op eigen benen staan, gaat pendelen tussen Marokko en België.”

Je behoort tot de derde generatie, zoals dat dan heet. Heb je het gemakkelijker gehad dan de generatie van je vader? Of net moeilijker?

“Ik had één levensgroot voordeel: ik ben in België geboren en opgegroeid. In vergelijking met mijn vader had ik het veel gemakkelijker om me een plaatsje te zoeken binnen de cultuur hier. Achteraf bekeken heeft taal daar een cruciale rol in gespeeld. Mijn moedertaal is het Arabisch, maar al op jonge leeftijd pikte ik het Nederlands op. Dat gebeurde op de kleuterschool, onbewust haast, maar misschien is het wel de sleutel geweest tot het fijne leven dat ik nu leid.

Ik hou van talen. Dankzij mijn vader leerde ik ook Frans. Later focuste ik op het Engels, door veel ondertitelde films te bekijken. Op school kreeg ik ook Duits en Spaans. Jezelf in verschillende talen kunnen uitdrukken schat ik als een vorm van rijkdom in.”

Welke richting volgde je in de middelbare school?

“Moderne wetenschappen. Dat ging behoorlijk vlot. Alleen in het eerste middelbaar had ik het moeilijk. Dat was echt een aanpassingsjaar voor mij, ik moest het ook overdoen trouwens. Na mijn middelbare school begon ik aan een cursus management op een Antwerpse hogeschool. Het eerste jaar nam ik die studies niet ernstig genoeg: ik was meer bezig met spelen en me amuseren dan met studeren. Opnieuw een aanpassingsjaar, ja: ik kreeg ineens te maken met een vrijheid die ik voorheen nooit gekend had. Ik moest zelfstandiger zijn, verantwoordelijkheid dragen. Het jaar daarna vatte ik op een meer volwassen manier aan. Ik kreeg echter af te rekenen met een ander probleem: de combinatie met het voetbal. Ik moest bij Lierse overdag trainen, en kon dus nauwelijks naar de les. Ik verloor het contact met mijn klasgenoten, liep een achterstand op, moest steeds op zoek gaan naar betrouwbare notities. Dat was een moeilijke situatie. Ik heb toen grondig nagedacht, alles op een rijtje gezet. Ik had een diploma van de middelbare school, dat was al een zekerheid die ik op zak had. Verder studeren kon altijd nog. Maar indien ik ook iets van mijn carrière als voetballer wilde maken, moest ik daar op dat moment aan werken. En dus besloot ik om een jaar alles op het voetbal te zetten. Dat was een goede beslissing, al liep het niet altijd even gemakkelijk. Bij Lierse had ik het moeilijk om me door te zetten. Ik heb veel getwijfeld, moest voortdurend op de tanden bijten. Uiteindelijk belandde ik bij Verbroedering Geel, en later bij KV Mechelen. Ik heb het gevoel dat ik opnieuw gelanceerd ben na een moeilijke periode. Die studies blijven wel nog steeds in mijn hoofd spelen. Ik ben nog altijd van plan om er ooit weer mee aan te knopen. Ik zit soms te twijfelen: zou ik het nu al doen? Of stel ik het beter nog even uit?”

Je bent nu 24. Durf je zeggen dat je volwassen bent, dat je jeugd voorbij is? Of is die grens diffuus?

“Ik heb niet echt een duidelijke grens ondervonden tussen jeugd en volwassen zijn. Je kan op een volwassen manier in het leven staan en er tegelijk van genieten. Volwassen worden heeft, denk ik, vooral te maken met het opnemen van een aantal verantwoordelijkheden. Je kan niet zomaar losjes je zin doen zonder rekening te houden met anderen. Wanneer je een bepaalde drempel voorbij bent, is het aan jezelf om een toekomst op te bouwen. Dan moet je beginnen nadenken, keuzes maken, en de gevolgen dragen van die keuzes. Natuurlijk komt niet alles uit jezelf: de samenleving speelt ook een rol. Door de manier waarop die is opgebouwd word je een bepaalde richting uitgestuurd. Maar leeftijd is relatief, vind ik. Je karakter is veel bepalender. Ik maak nog steeds grapjes, ik hou ervan om me te amuseren, maar dat staat toch niet haaks op volwassen zijn?”

Wat mij vooral bezighoudt, is het verlies van je onbevangenheid. Het is soms schokkend om uit een naïeve kinderwereld wakker te worden en te merken dat de werkelijkheid hard is, en doordrongen van cynisme. Nog schokkender vind ik het gemak waarmee we ons daaraan aanpassen.

“Ja, dat begrijp ik. Die evolutie van naïef naar wereldwijs gebeurt trouwens op steeds vroegere leeftijd. De nieuwe communicatiemedia spelen daar een bepalende rol in. Mijn broertje van twaalf is voortdurend in de weer met zijn computer en zijn gsm. Het lijkt erop dat hij vroeger de wereld inrolt, sneller een ruimer beeld krijgt van hoe de dingen in elkaar zitten. Daar verbaas ik me soms over, want ik was op die leeftijd nog heel onbevangen. De nieuwe generatie is sceptischer dan die van mij.”

Maar is dat een vooruitgang?

“Ik weet het niet. Je wordt gedwongen om sneller volwassen te worden. Je verliest zo toch een kostbaar stukje van je leven, niet? Sommige mensen beweren dat dat net een goede zaak is. Wie sneller opgroeit, zal ook sneller verantwoordelijkheden opnemen. Maar is dat weldegelijk zo? Ik heb er mijn twijfels over.”


Hoe sta jij zelf tegenover het leven? Ik associeer je spontaan met een soort vrolijkheid, een lichtheid waar ik wat jaloers op ben.

“Ik hou van lachen en vrolijk zijn. Ik zal het leven altijd positief benaderen. Dat lukt niet altijd, dat besef ik. Het leven is een aaneenschakeling van momentopnames. Vanzelfsprekend zijn er dus ook momenten die niet leuk zijn, momenten waarin je verdrietig of kwaad bent. Maar ik slaag er doorgaans in om die gevoelens snel om te buigen. Ik hou er niet van om bij de pakken te blijven zitten. In mijn jeugd heb ik geleerd om niet over me heen te laten lopen, om me te laten gelden, maar altijd op een sympathieke, goedlachse manier.”

Een eigenschap die ik erg apprecieer bij mensen is nieuwsgierigheid. Jij lijkt me wel iemand die met een gulzige blik de wereld inkijkt.

“Ja, absoluut. Ik wil graag alles proeven, veel dingen weten. Ik ben steeds op zoek naar ervaringen die mijn leven ruimer en rijker maken. Luisteren is in die optiek heel belangrijk. Ik zal nooit mijn mond opendoen over een onderwerp waar ik niets van weet. Eerst wil ik me informeren, bijleren, kennis opdoen. Dan pas kan ik mijn mening bepalen.”

Die houding etaleerde je heel duidelijk in je eerste weken bij KV Mechelen. Je ging zelf actief kennismaken met de club en haar mensen.

“Ik was heel nieuwsgierig naar mijn nieuwe omgeving, ja. Dus ging ik op zoek en probeerde ik zoveel mogelijk vragen te stellen. Het is door open te staan voor je omgeving dat je nieuwe dingen leert. Ik deed dat zo bij elke club waar ik al gespeeld heb. Ik wil niet gewoon een werknemer van KV Mechelen zijn, maar echt deel uitmaken van die vereniging, de mensen kennen en respecteren. Dat is veel interessanter dan gewoon je taak uitvoeren en verder geen engagement vertonen.”

Toen je onlangs uitging met een andere speler, werd je geweigerd aan de deur van een discotheek. Zoiets doet pijn, neem ik aan?

“Dat was niet de eerste keer, hoor. Ik ben het onderhand al gewoon. Vroeger had ik daar enorm veel problemen mee. Zo’n voorval bleef dan echt aan me kleven. Je mag de gevolgen van voortdurend geweigerd worden niet onderschatten. Mensen die op een aantal plaatsen niet welkom zijn, die dus niet de kans krijgen om een leven als alle anderen te leiden, gaan na verloop van tijd samenklitten. Daar komt een wij-tegen-zij-mentaliteit van, en dat mondt dan weer dikwijls uit in baldadigheden. Ik zie niet in waarom ik niet zou binnenmogen in een café, een club of een discotheek. Omdat ik een donkere huidskleur heb? Omdat ik islamiet ben? Omdat ik Marokkaanse wortels heb? Ik weet het niet, maar het doet pijn. In zo’n weigering zit steevast een impliciete veroordeling: jou erkennen we niet volledig als mens. Het heeft lang geduurd voor ik dat kon plaatsen, voor ik dat wat kon relativeren.”

Je bent hier geboren en hebt een plekje gevonden in de Vlaams-Belgische samenleving, maar tegelijk is er ook de cultuur die je van je ouders meegekregen hebt. Ben je voortdurend bezig met een precieuze evenwichtsoefening, of vloeien die twee invloeden op een gemoedelijke manier samen?

“Ikzelf heb op dat vlak nooit echt fundamentele problemen ondervonden. Feit is echter wel dat de derde generatie enigszins tussen twee culturen valt. Veel mensen van mijn leeftijd hebben niet echt een thuis: de levenswijze in Marokko staat ver van hen af, en de mensen daar beschouwen hen ook als Europeanen, terwijl ze hier door sommigen ook als een vreemdeling beschouwd worden. Dat is soms een heel dubbelzinnige situatie. Maar dan is het zaak om daar volwassen op te reageren. Veel heeft te maken met de bereidheid om je aan te passen, met respect tonen dus. Wanneer ik naar Marokko ga, pas ik me aan aan de levenswijze, de gewoonten en de geplogendheden daar. Wanneer ik in België ben, conformeer ik me aan de cultuur die hier geïnstalleerd is. Door jezelf in te passen in de samenleving waarin je woont, verloochen je heus je eigen cultuur en je eigen geloof niet. Ik ben islamitisch opgevoed en ben een praktiserende moslim, maar daar heb ik nooit problemen mee gehad in België. Dat geloof verhindert me niet om me aan te passen aan de cultuur hier, en me er goed in te voelen.”


Laat ik je even provoceren: is in onze huidige maatschappij geloven geen anachronisme?

“Neen, ik vind van niet. Geloof is voor mij een privé-zaak: het is een deel van mijn persoonlijkheid, ik put er kracht uit, het helpt me. Ik respecteer mensen voor wie dat niet zo is, of mensen die een ander geloof belijden. Ik ben geen missionaris die anderen iets wilt opdringen. Iedereen richt zijn eigen leven in zoals hij of zij dat zelf wilt. Daar hoef ik me als individu niet laatdunkend over uit te spreken. Leven en laten leven: het is een mooi devies.

Mijn geloof heeft me een aantal wijsheden verschaft. Ik kom meer te weten over het leven en de wereld dankzij de islam. Wat ik vooral gekregen heb dankzij mijn geloof, is een groot gevoel van dankbaarheid. Ik ben ontzettend dankbaar voor de kansen die ik krijg, voor de manier waarop ik mijn leven mag leiden. Door mijn wortels in Marokko op te zoeken heb ik ook een heel scherp beeld van het ongelooflijke geluk dat ik heb door hier te mogen wonen. In Marokko gelden heel andere condities. In sommige dorpen moet je aanschuiven voor een beetje water. Mensen zijn er arm, hebben soms onvoldoende middelen om in hun levensonderhoud te voorzien. En toch loopt haast iedereen er aldoor lachend rond, dankbaar om het leven. Dat vind ik zo knap. Het stemt ook tot nadenken. Ik zal niet gauw lopen kankeren in België: ik heb hier rijkdom, een amusant leven, vrienden, een sociale zekerheid waarop ik kan terugvallen wanneer ik ziek word. Die mentaliteit probeer ik uit te dragen: je kan op bepaalde momenten teleurgesteld zijn, maar wees toch dankbaar voor wat je hebt.”

Zijn er momenten geweest waarop je twijfelde aan je geloof?

“Existentiële twijfel heb ik nooit gekend. Maar ik ben wel iemand die zich voortdurend van vragen bedient. Ik zal niets klakkeloos aannemen. Er zijn periodes geweest waarin ik vaak raad vroeg aan mensen, waarin ik zelf ook veel dingen ging opzoeken. Zo heb ik mijn geloof vormgegeven. Want laat dat duidelijk zijn: geloof is niet iets vaststaand, het is iets dat je zelf invult. Cruciaal is dat je antwoorden vindt op een aantal vragen die je jezelf en je omgeving stelt. Zo raak je verlost van een stukje onzekerheid en ga je je comfortabeler door het leven bewegen.”

De ramadan, de negende maand van het islamitische jaar, is een belangrijk onderdeel van je geloof. Het is een maand van vasten tussen zonsopgang en zonsondergang.

“Het is belangrijk dat je als gelovige weet waarom je je aan die discipline onderwerpt. De ramadan houdt in dat je gedurende een maand je menselijke behoeftes - eten en drinken bijvoorbeeld, of de liefde bedrijven - naar de achtergrond schuift tussen zonsopgang en zonsondergang. Zo word je eraan herinnerd dat de bevrediging van die behoeftes niet evident is. Normaliter eten we wanneer we honger hebben. Maar er zijn mensen op deze wereld die niet kunnen eten wanneer ze honger hebben! De ramadan wijst je daar op. In die periode spaar je ook geld uit dat je normaliter aan eten zou geven. Dat geld, het bedrag dat je op het einde van de maand uitgespaard hebt door te vasten, moet je als aalmoes aan de armen schenken. Hoe je dat concreet doet, mag je kiezen: je kan het aan een organisatie geven, of zelf overhandigen aan bedelaars op straat. De ramadan is dus een maand waarin je opnieuw de rijkdommen waarover je beschikt leert appreciëren, en waarin je een stukje van die rijkdom schenkt aan mensen die dat kunnen gebruiken. Het is een leuke maand, hoor, je mag het zeker niet interpreteren als een periode van versterving. Het is bij uitstek een tijd waarin je bijeenkomt met je familie, waarin je nadenkt over jezelf en je functioneren in de samenleving. Ik heb daar nood aan.”

Je schetst een heel mooi, warm beeld van je geloof. Dan moet het je toch kwetsen dat er mensen zijn die datzelfde geloof misbruiken om er schade mee aan te richten? Terrorisme bijvoorbeeld krijgt vaak religieuze motieven als schaamlap mee.

“(scherp) Ik vind het vreselijk om te zien hoe sommige mensen in naam van God hun eigen belangen verdedigen op een agressieve manier. ‘Je zal niet doden’: dat is één van de grondregels van de islam. Het is verschrikkelijk dat mensen dat gebod brutaal met de voeten treden. Daar kan ik me als gelovige absoluut niet in vinden. Het kwetst me, ja. Het is de plicht van ons allemaal om daar iets aan te doen. In de eerste plaats moeten we de moed hebben om naar oorzaken te zoeken. De media hebben daar een rol in te spelen, denk ik. Het is een pervers systeem, hoor: machtige lui gaan arme, weerloze mensen benaderen en ze systematisch manipuleren. Vaak hebben ze alles verloren, leven ze in armoede en zien ze geen uitweg uit die schijnbaar uitzichtloze situatie. Wanneer er dan mensen komen die hun opgekropte haat en hun stil verdriet gaan uitbuiten, die hen een vals paradijs na hun dood voorspiegelen, dan zijn ze daar heel gevoelig voor. Laat ik de vraag eens aan jou stellen: kan jij je voorstellen dat je jezelf ooit een bommengordel omgordt en vervolgens op een lijnbus stapt?”

Ik doe niet aan carrièreplanning. Maar een aanslag voorzie ik sowieso niet op mijn curriculum, nee.

“Voilà: zoiets doe je alleen bij wijze van wanhoopsdaad, wanneer je niet meer in staat bent om in te zien dat je iets totaal verkeerd gaat doen. We moeten ons blijvend afvragen hoe zoiets toch komt, waarom mensen zover durven te gaan, en wie hen daartoe beweegt. Alleen op die manier kan er iets veranderen.

Een aantal media zou ook genuanceerder moeten berichten over de hele problematiek, vind ik. Bommen laten vallen op een plaats waar vermoedelijk terroristen zitten, maar zo ook een hoop onschuldige mannen, vrouwen en kinderen doden, is voor mij óók terrorisme. Maar dat wordt niet altijd zo gepercipieerd. 'Islam' en 'terrorisme' dreigen synoniemen te worden, en dat benauwt me. Het is een voorstelling van zaken die fundamenteel incorrect is, en ik zal er dan ook blijvend tegen protesteren.

(schudt het hoofd) Terrorisme is zo absurd. Ik blijf ervan overtuigd dat je onrecht moet aanpakken door te proberen om op een geweldloze manier iets te veranderen. Zoek je toevlucht tot de media, schrijf een boek, probeer in je dagelijks leven iets te verwezenlijken. Maar asjeblieft, eigen jezelf toch het recht niet toe om andere mensen van het leven te beroven.”

Om dit gesprek toch in lichtheid te eindigen: waar geniet je van?

“Praten. Ik hou van dialogeren, van gepassioneerd met elkaar van mening verschillen. Maar ik haak af wanneer die meningen op platitudes berusten. Je moet eerst kijken en vragen stellen, dan een oordeel vormen en tenslotte de discussie aangaan. Dan kan er iets vruchtbaar ontstaan: het uitwisselen van gedachten. Onze maatschappij heeft heel erg nood aan méér praten met elkaar. We moeten elkaar weer leren kennen en, daaruitvolgend, leren respecteren. Ik merk dagelijk dat simpele gesprekken zoveel goeds kunnen doen aan de verstandhouding tussen mensen. Als voetballer werk ik elke dag samen met mensen die slechts één kenmerk gemeen hebben: dat ze goed kunnen sjotten - enfin, dat is toch te hopen (lacht). Voor het overige zijn wij allemaal verschillende mensen met een bepaald karakter, met uiteenlopende opinies, met een eigenheid. Aangezien we elkaar elke dag zien, ontstaan er automatisch telkens weer gesprekken en discussies. Daar geniet ik enorm van: het is boeiend om in zo’n gesprek te voelen dat je iemand vasthebt, dat je die persoon plots begrijpt, of in een ander licht ziet. Dat bedoel ik met het belang van praten: je leert er elkaar door kennen, je wordt verrast en soms zelfs ontroerd. (denkt na) Dat is het allermooiste.”


Jeroen Maris