.
Hof van Justitie van de Europese Unie
Arrest 15 juli 2021
In de gevoegde zaken
C-804/18 (WABE eV, kinderdagverblijven)
en
C-341/19 (MH Müller Handels GmbH, drogisterijketen)
ECLI:EU:C:2021:594
curia.europa.eu
arrest (nederlands)
Recht
Het is een arrest van het Hof van Justitie van de EU, dat toetst aan het EU-recht. Het toepasselijke recht staat in:
– Richtlijn 2000/78/EG over gelijke behandeling in arbeid en beroep,
– Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Richtlijn 2000/78
Inleidende overwegingen
[Daarin wordt de richtlijn gelinkt aan o. a. de Univesele Verklaring van de rechten van de mens, het EVRM en het VN-verdrag tegen discriminatie van vrouwen.]
Artikel 1 Richtlijn
Deze richtlijn heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.
Artikel 2 Richtlijn
lid 1 Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden.
lid 2 Voor de toepassing van lid 1 is er:
a) ‘directe discriminatie’, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden;
b) ‘indirecte discriminatie’, wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt:
i) tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn, (...)
lid 5 Deze richtlijn laat de nationale wettelijke bepalingen onverlet die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
Handvest grondrechten EU
Titel 2 Vrijheden
Artikel 10
De vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
lid 1 Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst en overtuiging te veranderen en de vrijheid, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé, zijn godsdienst te belijden of zijn overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
Artikel 16
De vrijheid van ondernemerschap
De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.
Opmerkingen
1. In geding is niet rassendiscriminatie.
De inleidende overwegingen in Richtlijn 2000/78 verwijzen niet naar het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie.
2. Dit is geen arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en er wordt dus niet direct getoetst aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar wel indirect. Artikel 10 Handvest komt overeen met artikel 9 EVRM. Beide artikelen hebben dezelfde inhoud en reikwijdte.
3. Het Europees Hof zegt in rechtspraak over artikel 9 EVRM dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
– “een van de fundamenten van een ‘democratische samenleving’ in de zin van [dit] verdrag” is,
– “in de religieuze dimensie ervan een van de belangrijkste elementen die gelovigen helpen hun identiteit en opvatting over het leven te vormen” is,
– “een kostbaar goed voor atheïsten, agnosten, sceptici en onverschilligen” is,
– “doordat het bijdraagt tot het – door de eeuwen heen moeizaam verworven – pluralisme, dat onverbrekelijk samenhangt met een dergelijke samenleving”
(EHRM, 15 februari 2001, Dahlab tegen Zwitserland, CE:ECHR:2001:0215DEC004239398).
Let erop dat artikel 9 EVRM dus niet alleen of juist over godgeloof gaat en dat niet allleen godgelovigen er een beroep op kunnen doen.
Het Hof herinnert er ook aan dat het pluralisme van een democratische samenleving door de eeuwen heen moeizaam verworven is.
De zaken
De zaken van de kinderdagverblijven en de drogisterijketen veronderstel ik bekend. De zaken kwamen voor duitse rechtbanken, die er zgn. “prejudiciële vragen” over aan het Hof van Justitie hebben gesteld.
Uit het arrest de volgende texten over de zaken.
Kinderdagverblijven
23. Blijkens het verzoek om een prejudiciële beslissing in deze zaak volgt WABE in haar dagelijks werk de adviezen voor onderwijs en opvoeding van kinderen in dagverblijven van de stad Hamburg (Duitsland), die in maart 2012 zijn gepubliceerd door het Bureau voor arbeid, sociale aangelegenheden, gezin en integratie van de stad Hamburg, en onderschrijft zij deze adviezen volledig.
Daarin valt onder meer te lezen dat
“[a]lle kinderdagverblijven [...] de taak [hebben] principiële ethische vragen alsmede religieuze en andere levensbeschouwingen als onderdeel van de leefomgeving van kinderen te behandelen en inzichtelijk te maken. Kinderdagverblijven bieden kinderen daarom de ruimte om zich bezig te houden met vragen die de zin van het leven raken, zoals vreugde en verdriet, gezondheid en ziekte, gerechtigheid en onrechtvaardigheid, schuld en mislukking, vrede en ruzie alsmede met de vraag naar God.
Zij stimuleren de kinderen om hun gevoelens en overtuigingen met betrekking tot deze vragen te uiten. De mogelijkheid om nieuwsgierig en onderzoekend bezig te zijn met deze vragen leidt ertoe dat de inhoud en tradities van de binnen de groep kinderen vertegenwoordigde religieuze en culturele opvattingen worden besproken. Op deze wijze worden waardering en respect ten opzichte van andere religies, culturen en levensbeschouwingen ontwikkeld. Het bezig zijn met deze vragen ondersteunt het kind in zijn zelfbeeld en bij het beleven van een functionerende maatschappij.
Hierbij hoort ook dat de kinderen in de loop van het jaar bij een bepaalde godsdienst behorende feesten kunnen meebeleven en actief daaraan kunnen vormgeven.
Bij de kennismaking met andere religies komen kinderen in aanraking met verschillende vormen van bezinning, geloof en spiritualiteit”.
25. In maart 2018 heeft WABE voor haar vestigingen de “dienstinstructie voor de naleving van het neutraliteitsgebod” vastgesteld (...). Daarin staat onder meer te lezen dat WABE
“niet verbonden [is] aan een bepaalde godsdienst en [...] uitdrukkelijk voorstander [is] van diversiteit op het gebied van godsdienst en cultuur.
Om een individuele en vrije ontwikkeling van de kinderen ten aanzien van godsdienst, levensbeschouwing en politiek te waarborgen, zijn de medewerkers [...] verplicht het geldende neutraliteitsgebod strikt in acht te nemen ten aanzien van ouders, kinderen en derden.
Het door [WABE] in dat verband gevoerde beleid is gericht op politieke, levensbeschouwelijke en religieuze neutraliteit.
Met uitzondering van onderwijzend personeel, zijn de verplichtingen in verband met het neutraliteitsgebod niet van toepassing op medewerkers van WABE die op het hoofdkantoor werkzaam zijn, aangezien zij geen contact met de kinderen of de ouders hebben.
In dit verband gelden de volgende regelingen als “beginselen voor de concrete inachtneming van het neutraliteitsgebod op de werkplek:
– medewerkers onthouden zich op de werkplek van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze uitingen tegenover ouders, kinderen en derden;
– medewerkers dragen bij contact met ouders, kinderen en derden op de werkplek geen zichtbare tekens van hun politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging;
– medewerkers geven op de werkplek jegens ouders, kinderen en derden geen uitdrukking aan daaruit voortvloeiende rituelen”.
26. In het door WABE opgestelde informatieblad over het neutraliteitsgebod wordt op de vraag of een christelijk kruis, een islamitische hoofddoek of een joodse kipa mag worden gedragen, het volgende antwoord gegeven:
“Nee; aangezien de kinderen met betrekking tot een godsdienst niet mogen worden beïnvloed door de pedagogisch medewerkers, is dit niet toegestaan. De bewuste keuze voor door een godsdienst of levensbeschouwing bepaalde kleding is in strijd met het neutraliteitsgebod”.
Drogisterijketen
36. MH heeft betoogd dat sinds juli 2016 in al haar filialen de interne richtlijn geldt dat het dragen van grote, opvallende politieke, levensbeschouwelijke of religieuze tekens op het werk verboden is (hierna: “interne richtlijn”). Deze richtlijn is bedoeld om de neutraliteit binnen de onderneming te bewaren en op die manier conflicten tussen werknemers te voorkomen.
Bladwijzers