Wij, samen de huishouden doen. Jij de was sorteren en de was laten draaien , ik de schone was ophangen. Jij stofzuigen en ik dweilen. Jij koken en ik de boodschappen doen. Ik de afwas , jij afdrogen. Ik de water laten koken. Jij voor ons thee zetten. Ik zonder suiker jij met extra suiker want zo zoet ben jij.

Waar is Zij?