Economisch inefficiënt
Het erfrecht inperken of zelfs afschaffen is dus geen vreemd of wild idee, maar een idee dat past bij de moderne, democratische markteconomie en het verdwijnen van de feodale samenleving. In de eerste helft van de twintigste eeuw zien we in de westerse democratieën deze gedachtes dan ook gangbaar worden. Vanaf de Eerste Wereldoorlog werden successierechten in de westerse markteconomieën snel verhoogd, expliciet om het erfelijk vermogen aanzienlijk te verminderen, met top*tarieven van gemiddeld 35 tot 40 procent, of om het zelfs volledig weg te belasten, met toptarieven van rond de 80 procent in de VS en Groot-Brittannië.
In 1910 pleitte Teddy Roosevelt, niet bepaald een linkse revolutionair, voor een progressieve successiebelasting, ‘om te voorkomen dat zeer rijken de macht in handen krijgen’. Dit beleid werd in 1919 onderschreven door Irving Fisher, de voorzitter van de American Economic Association, ook geen linkse splintergroepering, die een belasting van 100 procent voorstelde op vermogen ouder dan drie generaties. Opperrechters in de VS en Groot-Brittannië in de jaren twintig hadden er geen moeite mee om duidelijk te stellen dat het erfrecht kunstmatig is en geen natuurlijk recht, en dus een recht dat aan allerlei beperkingen kan worden onderworpen. Dit alles weerspiegelde een stemming in de leidende markteconomieën waarin geërfde rijkdom als economisch inefficiënt werd beschouwd en als op gespannen voet staand met de open samenleving.
Boete op overlijden
Deze stemming sloeg vanaf de jaren zeventig snel om, ook onder invloed van denktanks en lobbygroepen die werden gefinancierd door zeer vermogenden, zoals we nu duidelijker dan toen weten. Erven heeft de afgelopen jaren weer aan legitimiteit gewonnen. Daarmee samenhangend heeft de erfbelasting aan steun verloren, zoals in Nederland wordt belichaamd in de naamsverandering in 2010. Erf- of successierecht – wat onderstreept dat het een voorrecht is om te erven – werd veranderd in erfbelasting, en sommigen bestempelen het nu zelfs als een overlijdensbelasting, als ware het een boete op overlijden. Deze verandering ging gepaard met een snelle verlaging van de tarieven van de erfbelasting. Canada, Australië en Nieuw-Zeeland hebben die in de jaren zeventig tot negentig zelfs helemaal afgeschaft, terwijl andere landen hun nominale tarieven sterk hebben verlaagd.
In Nederland is de belastingdruk op het aangegeven geërfde vermogen nu slechts 11 procent. Van het totale geërfde vermogen is het nog veel minder, omdat met name veel topvermogens op basis van allerlei regelingen niet onder de heffing vallen en nog lager of niet belast worden. Dat is verrassend voor een vorm van belasting die nauwelijks verstorend is voor de economie, in tegenstelling tot andere vormen van belasting. En die ook moeilijk als dubbele belasting kan worden gezien, zoals wel eens wordt gesuggereerd: de ontvanger heeft er niets voor hoeven doen en er nog nooit belasting over betaald. Het argument van een dubbele belasting kan hoogstens in een feodale samenleving worden gebruikt, niet in een markteconomie.
Fiscale constructie
De geheven bedragen over erfenissen zijn in de praktijk overigens veel lager dan de nominale tarieven, als gevolg van vrijstellingen en vermogensbeschermende regelingen, die met name grote vermogens afschermen voor belastingheffing, bijvoorbeeld door ze te bestempelen als durfkapitaal of in liefdadigheidsinstellingen, speciale fondsen of trustfondsen onder te brengen, of in familiebedrijven. Dat laatste soms terecht, en met een goed economisch doel, maar soms ook kunstmatig, als fiscale constructie.
Als gevolg hiervan wordt grote rijkdom nu vrijwel onaangeroerd overgedragen aan volgende generaties. De mogelijkheid van nalatenschap stimuleert de zeer rijken om nog meer rijkdom te vergaren. Markteconomieën bieden bovendien – meer dan andere soorten economieën – grote mogelijkheden om dit geërfd vermogen verder te laten renderen, door verhuur van onroerend goed, deelname aan hedgefondsen, enzovoort, en zo verder te laten groeien. Ondanks de mogelijkheden om nieuw fortuin te vormen, blijft geërfd vermogen dus een hoofdbestanddeel van het voortbestaan en de aangroei van grote en zeer grote vermogens, met de negatieve effecten op economie en samenleving hierboven genoemd.
Open samenleving die kansen biedt
Een laatste punt lijkt me van belang. Het aangroeien van zulke vermogens wordt vaak als een resultaat van persoonlijke inspanning en talent gezien. Ook dit beeld wordt nu door collega’s uit de economische wetenschap weerlegd. Private vermogens zijn voor een groot deel juist gebouwd op de juridische, sociale, institutionele, infrastructurele kwaliteiten van de samenleving als geheel. En topvermogenden verschillen vooral van anderen met evenveel inzet en talent doordat ze geluk hebben gehad. Dit zijn ontnuchterende onderzoeksresultaten voor wie gelooft in de persoonlijke verdiensten van superrijken. Ze suggereren ook dat het juist zou zijn een substantieel deel van deze vermogens terug te laten vloeien naar de samenleving; dezelfde samenleving waarop toekomstige generaties hun welvaart moeten bouwen.
Naast wat wij onze kinderen in immateriële zin meegeven, en aan materiële zaken van emotionele waarde waarvan we hopen dat ze in de familie blijven, zou deze open samenleving die kansen biedt het belangrijkste zijn wat wij ze kunnen overdragen.
Maar door het erfrecht niet kritisch onder de loep te nemen, lopen we het risico hen achter te laten met het slechtste van twee werelden: de snelle groei van vermogensongelijkheden van de markteconomie samen met de bestendiging ervan in erfelijke scheidslijnen van de feodale samenleving.
https://www.trouw.nl/leven/ons-erfre...oerd~b7fbb505/
Bladwijzers